Over Colin Waeghe
Colin Waeghe (°1980) woont en werkt in Brussel en in Leipzig. Hij studeerde aan Sint Lucas College in Brussel (experimenteel atelier), aan PoPok (stage design) in de Singel in Antwerpen en aan het HISK in Gent.
Colin Waeghe’s werk is een mix van autobiografische elementen, fragmenten van het nieuws en beelden uit populaire media. De schilder beeldt zijn verhaal uit via verschillende perspectieven op realiteiten die hem raakten. Zijn werken zijn portalen van zijn ervaringen zonder een toegevoegde handleiding. Het concept in zijn oeuvre is uiteenlopend.
Colin Waeghe werkt vaak met een kleine kwast op een groot doek. Hierin vinden we zijn illustratieve achtergrond terug. Het resultaat is een opvallend spat- of vlekken effect. Zo kijkt hij ook naar de wereld: het is geen stagnerend/vast bestaan, maar een steeds veranderende materie als vibrerende moleculen.
Juni 2020: Willem Elias kijkt naar Colin Waeghe
“Ben je niet wat jong om al een ‘retrospectieve’ te houden?”, vroeg een verzamelaar toen naar zijn bereidheid gepolst werd om zijn Colin Waeghe uit te lenen. Terechte vraag, maar het gaat niet echt over een ‘retrospectieve’. Zo’n tentoonstelling suggereert dat een oeuvre ‘af’ is, zoals ook de catalogue raisonné dat bevestigt. De retrospectieve maakt chronologisch de evolutie van het werk van een kunstenaar duidelijk door zijn beste werken op een rijtje te plaatsen. Het legt een oeuvre vast, waardoor het geconsacreerd wordt. ‘Overzichtstentoonstelling’ is het Nederlandse synoniem. Met deze term wordt de angst voor onoverzichtelijkheid geluwd, een van de vele vormen van onze behoefte aan illusies. Van een oeuvre, goed gevonden woord voor een dergelijke illusie, is nooit een ‘overzicht’ te krijgen. De werken van een kunstenaar zijn nu eenmaal de stappen van het ene avontuur na het andere.
Curator Willem Elias koos een dertigtal werken die de reis van Colins werk verbeelden. Het is een reis door de tijd, rond de wereld en over verschillende stijlen heen.Filoxenia is een uitnodiging tot een route doorheen een nieuwe wereld, een kunstenarchipel waarin iedereen welkom is.
Filoxenia is dus geen retrospectieve. Een ‘terugbliktentoonstelling’ zou beter zijn. Niet zomaar om een ander woord te gebruiken, maar als verdieping van het proces. Niet even achteruitkijken, zoals in een autospiegel. Evenmin je haar goed leggen in die spiegel. Maar je blik her-blikken. Je de vraag stellen hoe keek ik toen? Hoe kijk ik nu? Ben ik het nog eens met die blik? De nadruk wordt gelegd op de verschillenden fases van het oeuvre, reeksen met een naam en een geschiedenis, tentoongesteld her en der, ‘gedocumenteerd’ zoals de snobs uit de kunstwereld dat graag over hun lippen laten rollen, van welke kleur van raaf ze ook houden. Een nieuwe klik van de blik ontketenen, is de bedoeling. Misschien zou een parallel bastaardwoord, een ‘Reflexieve’ kunnen zijn, nadat de werken als een nog onvoltooid kaartspel door elkaar geschud werden. Zo’n tentoonstelling is Filoxenia. Het hierboven beschreven avontuur van de blik, geldt zowel voor de te vertrouwde toeschouwer van de schilderijen van Colin Waeghe, als voor hem zelf als de maker ervan en tevens als de eerste toeschouwer, al kijkt Britt, zijn engelbewaarder, steeds over zijn schouder mee. Een ‘retrospectieve’ behoort tot het Instituut Museum, daar waar beslist wordt ‘dat’ het kunst is en daarenboven ‘goede’, want museaal. Over het tautologische hiervan, gaan we hier nu niet hebben. Duidelijk is dat je geen retrospectieve houdt in een jeugdcentrum met als missie: “Destelheide creëert een inspirerende omgeving voor kunstzinnige en creatieve activiteiten voor en door jongeren”. Tot die “omgeving” behoort deze zomer nu ook de tentoonstelling van Colin Waeghe. Het moet het effect hebben van een tweesnijdend zwaard. Colin als blikopener voor de jeugd die er vertoeft. Omgekeerd biedt de jeugd een veelvoud van blikken op zijn werken, die stuk voor stuk bevragen. Colin vroeg aan een curator, aan mij dus, om een selectie te maken uit alles wat hij ooit geschilderd heeft sinds een tiental jaar, het moment dat ik hem leerde kennen als voorzitter van het HISK, waar hij toen studeerde. Hij bleef in mijn vizier. Ik ben van vele markten thuis en besloot niet met de blik van een kunstcriticus te kijken. Die bestaat erin kunstwerken zo te presenteren dat hun formele kwaliteiten optimaal zichtbaar worden. Het ene werk moet het andere versterken om tot een som te komen die meer dan de delen is. Het opzet is een zo interessant mogelijke esthetische ervaring te beleven. Het ‘esthetische’ is niet de aan het kappersberoep verbonden zorg om mooi te zijn. Het is de wijze waarop de kwaliteiten van de vorm de betekenissen interessanter maken. Deze opstellingslogica werd dus niet gevolgd. Evenmin deze van de kunstgeschiedenis, een markt waar ik nooit naartoe ging en dus ook niet kan ‘van thuis’ zijn. Hetzelfde geldt voor de kennis van het maakproces, die al bijna tweehonderd jaar in onmin raakte. Wie durft nog te zeggen dat het ‘goed geschilderd’ is? Deze drie benaderingen, de kunstkritische, de kunsthistorische en de technische, kunnen allemaal interessante tentoonstellingen opleveren, maar we kozen voor een andere weg.
Als vader van een soort Vlaamse versie van de Amerikaanse ‘Discipline based art education’ methode, afgekort als DBAE, weet ik dat er nog twee logica’s overblijven: de discipline van de kunstfilosoof en die van de kunstagoog. Dit zijn de twee invalshoeken van de tentoonstelling geworden. De eerste wil werelden maken rond de kunstwerken en de andere is geïnteresseerd in wat de toeschouwer beleeft vanuit zijn eigen wereld, die al wat meegemaakt heeft, maar veranderbaar blijft, met een verleden en ook een toekomst. Daartoe werden eilanden gecreëerd van werken die bij elkaar horen en waarover men in gesprek kan treden. Samen vormen ze een ‘archipel’, een uit de aardrijkskunde gestolen term van François Lyotard, de Franse filosoof die het woord ‘postmodern’ de straat opstuurde, om een reeks kenmerken aan te duiden zonder een vaste eenheid te suggereren. Het eenheidsdenken is precies dat wat de postmodernen willen ondermijnen. Binnen die windmolen aan diversiteit zijn er ook twee constanten. Colin is Colin. “Fecit”, schreef men vroeger al eens op een schilderij: “Hij heeft het gemaakt”. En vermits er een titel is, ‘Filoxenia’, mag men ook een thema verwachten. Maar die naam vraagt allicht om wat meer toelichting. ‘Filoxenia’ betekent ‘gastvrijheid’, zowel in het oude als in het nieuwe Grieks. Deze titel van één woord moet niet alleen de kenmerken van 10 jaar schilderkunst van Colin synthetiseren, maar ook een baken zijn voor de poort van Destelheide, met een antwoord op de vraag naar wat die tentoonstelling daar nu precies komt doen? ‘Filoxenia’ heeft meer in haar mars. Het is de- zelfde ‘filos’ van ‘filosofie. Vooraleer Plato daar het vrij neutrale ‘liefde voor het weten’ van maakte, had Pythagoras het voor het eerst gebruikt met een sterke ethische inslag, dwz de ‘filos’ is het vriend zijn, een wederzijdse band om samen beter te leven. Laat ons dat hier maar bewaren. Dan is er ‘xenia’, van ‘xenos’, ‘vreemdeling’. De meest gebruikte combinatie met dit woord is ‘xenofobia’, het omgekeerde van ‘filoxenia’, angst voor vreemdelingen. Hier helpen de filosofen ons opnieuw. Derrida wijst erop dat Socrates in de Platoonse dialoog, De Sofist, in gesprek met een vreemdeling, beseft dat hij eigenlijk zelf een vreemdeling is. Iedereen is anders dan de andere. Precies daarom moeten we de vreemde te vriend houden, want hij is het andere in onszelf.
Dat is de lijn die we in de werken van Colin Waeghe terugvinden. Hij kijkt naar werelden en voelt er zich vreemd bij, omdat hij als kunstenaar een oog heeft om de dingen in hun anders zijn te onderzoeken. Maar met een oog krijgt men geen verf op doek. Hij heeft er ook de manuele intelligentie voor om dat in een eigen vorm om te zetten. En die vormen stemmen ons tot nadenken, over het andere en over onszelf. Als je binnenkomt zie je in de verte een blauw portret van Nietzsche, met dik in de verf gezet de fysieke oorzaak van zijn probleem met vrouwen: zijn te uitbundige snor maakt elke kus onmogelijk. Rechts ervan hangt de Vlaamse leeuw internationaal ingekleurd. Men kan het werk als het embleem van de tentoonstelling beschouwen: hoe zit het met de openheid voor het vreemde? Het is een werk uit de reeks ‘Nomadia’, een utopisch land zonder grenzen voor zwervenden. Wanneer je dichterbij wandelt en 180° draait om de zaal te overschouwen, zie je dat een gele Nietzsche je in de rug bekeken heeft, een klein horizontaal doek met groene intelligente argwanende ogen, zoals hij naar de wereld keek. Ernaast, zelfde kleur, zelfde formaat, een vrouwenblik die de zaak vanuit de hoek bekijkt. Niet het portret van zijn zus, die zijn teksten vervalste waardoor hij al eens voor racist verweten werd. Een vrouw die hij niet gekend heeft en hier kan gelden als ‘De Vrouw’, waarover hij als concept nagedacht heeft, aangezien hij niet met het begeerde lijf wist om te gaan. Tenzij in de comfortzone van een bordeel, waar hij niet hoefde te verklaren wat hij er kwam zoeken. Maar er een syfilis vond, die als wormen in een kaas, zijn hersenen uitvraten. Nietzsche begint zijn Jenseits von Gut und Böse met “Verondersteld dat de waarheid een vrouw is?” De waarheid is een vrouw maar ze is dat niet zoals de filosoof, als man, haar graag heeft, nl. als identificeerbaar, grijpbaar, eenduidig en toegankelijk. Zo is de interpretatie die Jacques Derrida aan deze gedachte geeft. Haar erotische soevereiniteit doet zich aan de man als een voortdurende wispelturigheid voor. De waarheid, als vrouw, lijkt zich aan elke filosoof over te geven. Maar dit is maar spel. De vrouw/waarheid weet dat er geen diepste diepte is en dat aan het afdalen geen einde komt. Dit hallucinerende sluierspel verlaat de oppervlakte eigenlijk nooit. “Want als de vrouw waarheid is, weet zij dat er geen waarheid is en dat men de waarheid niet bezit.” schrijft Derrida in De Stijlen van Nietzsche. Daarover gaat het werk van Colin Waeghe. Ik besef echter in mijn verhaal bij het olifantje met de lange staart begonnen te zijn. Met de filosofie moet men eindigen. Allicht werd ik aangetrokken door de indrukwekkende reeks ‘Thank you for tomorrow’, een bedanking ooit geuit door zijn vriend, Niklaus Ruëgg, die mooi het actuele van de brug van erkentelijkheid verstevigd door de twee pijlers van verleden en toekomst. Vijf op staven rolbare doeken hangen naast elkaar uit. Hun schriftuur is de filmaffiche. Men test zijn kennis van de geschiedenis van de cinema, met nul op het rekest. Het zijn filmstills uit zijn eigen leven. Fictie, ik had het kunnen denken. De namen zijn verloren gelopen anagrammen die, met een knipoog, kennissen oproepen. Colin laat zich vaak door de filmwereld inspireren, hij liep zelfs een tijdje RITCS. Maar het is vooral het bewegende dat hij wil vatten, en het toch zijn gang laten gaan. Onze ogen in de war brengen, door onze ingeblikte blik te openen, dat is zijn plan. Tegenover de reeks posterachtige werken, hangen vier tekeningen, die ook verwijzen naar figuren uit zijn culturele wereld. Niet als helden van de geest, maar met pantoffels op glad ijs. Toch bewonderend, want het zijn figuren waar Colin naar opkijkt: Ken Kesey van het boek ‘One flew over the cuckoo’s nest’ dat verfilmd werd. Het werd opgenomen in de tegen-cultuur van die tijd. Colin is zeer sterk geboeid door de relativering van de psychiatrische indelingen met gevolgen voor opsluiting. De reeks heet ‘Alternator’, een machine die energie omzet in andere energie. Behalve Kesey zijn er ook de portretten van Allen Ginsberg, de profeet van de geestverruimende spullen in de jaren zestig; de karakteracteur Dirk Bogarde en Edward Munch, de expressionist van de waanzin. De zaal wordt afgesloten door wat een drieluik rond Harry Houdini zou kunnen zijn, de goochelaar die ook Matthew Barney fascineerde. Als ontsnappingskunstenaar werd hij synoniem voor bevrijding uit benarde situaties van externe druk. Mocht Houdini hetzelfde voorgehad hebben als George Floyd, hij was de adembenemende greep van de politieman wel ontsnapt. Onze zwarte man kende die truken van de foor niet. Hij stierf als held, magere troost, slachtoffer van het blijkbaar niet te verdelgen racisme. Als sociaal gevoelig kunstenaar protesteert Waeghe tegen de houding van uitsluiting op basis van lichamelijke of maatschappelijke verschillen bij geboorte. Ik had natuurlijk moeten beginnen bij het begin van Filoxenia: de ‘Kustwacht’, een man op rugaanzicht met een verrekijker, waardoor de toeschouwer mee tuurt in de verre leegte, of zijn er bootvluchtelingen aan het dobberen op weg naar het niet beloofde land? ‘Ulysses in the 21st century’ heet de reeks, de mythologische zwerver bij uitstek, weliswaar in betere omstandigheden. Er staan voor de huidige vluchtende mannen weinig Kalypso’s, Kirke’s of Nausicaäs te wachten bij het aanbelanden in de ‘beschaafde’ wereld. De Penelopes zien hun gevluchte mannen niet terug. Hier staan alleen cyclopen klaar om het complexe maatschappelijke probleem van de migratie éénogig te bekijken. Wat doet die lama daar in de weide voor het Vlaamse huisje- tuintje? Vraag het aan Marine Le Pen, die er naast hangt. Zijn vreemde dieren hier wel welkom? De lama werd nog beschuldigd de oorzaak van de syfilisbesmetting te zijn, terwijl die bacterie bij dieren niet huist. De bemanning van Columbus zou het geduld niet opgebracht hebben ‘indiaantjes’ op te zoeken na weken van onthouding. Gelukkig maar. Syfilis is een mooi voorbeeld van xenofobie en ziekte. Ze heeft zowat de namen gedragen van alle grote Europese landen. Ondertussen is er zelfs een theorie die stelt dat de omgekeerde beweging het geval zou zijn.
Bij de reeks ‘A hermits dream’ is de geheimzinnigheid van het gordijn de metafoor voor de grens tussen binnen en buiten. Te transpararant om beide werelden hermetisch van elkaar af te sluiten, maar toch gescheiden. We zitten allemaal in onze kluis, ‘blijf in je kot’, waar we vreemd worden voor de anderen en ons zelf. Het gordijn filtert de overgang op een unheimliche manier, thuis niet thuis te zijn. Onze blik wordt door de kier bepaald. De ‘kier’ verhoogt het existeren, ‘crack’ in het Engels, high. Een gelijkaardig aliënerend gevoel overvalt je bij de werken die geinspireerd zijn op het ‘Museum in der Runden Ecke’. De ‘ronde hoek’ was een bijnaam voor het Stasi-bureau in Leipzig, een stad waar Colin vijf jaar verbleef. Het ‘museum’ heeft als eigenaardigheid dat men niets ‘als voorwerp tentoonstelt’, maar dat men alles gelaten heeft zoals het gevonden werd na de val van de muur. Folterend ondervragen was de techniek om informatie te verwerven. Door zijn speciaal kleurgebruik worden de ruimten en objecten negatieve symbolen om niet niet te weten wat er gebeurd is. Gelukkig ontmoeten we Diogenes op onze weg, die een voorbeeld is van hoe men moet omgaan met machthebbers. Op de vraag van Alexander De Grote: “Wat kan ik voor u doen?”, antwoordde de kynische filosoof vanuit zijn ton: “Ga uit mijn zon!”. Laat ons leven en verduister de Verlichting niet. Het heeft niet mogen zijn. De staatsgreep van de Griekse generaals geeft blijk van weinig kennis van het oudgriekse bevrijdende denken. Als een schim zien we ‘De Reus’ verschijnen van Goya, die in zijn schilderijen het misbruik van de macht aankloeg. We lopen naar de tuin via een afbeelding van ‘Christal Palace’, een paleis van glas en gietijzer, het negentiendeeeuwse symbool van de overheersing van de natuur door de cultuur van de industriële revolutie. Maar is ‘christal meth’ ook geen middeltje om de spirit wat bij te sturen? Mooi smeersel om natuur en cultuur te verzoenen. Colin Waeghe kent de terminologie als zijn broekzak.
Destelheide ging in gesprek met de kunstenaar en de kunstfilosoof, met de vriend en diens vriend, met de maker en de kijker, de bedenker en de ontwerper
8 juni 2020 opende de tentoonstelling ‘Filoxenia’ in Destelheide, een retrospectieve van 10 jaar schilderkunst van Colin Waeghe, gecureerd door Willem Elias.
De titel verwijst naar ‘filos’, de vriend, en ‘xenos’ de vreemdeling. In die zin is Filoxenia volgens Willem Elias een oproep “ om de vreemde te vriend te houden, want hij is het andere in onszelf. En dat is de lijn die we in de werken van Colin Waeghe terugvinden. Hij kijkt naar werelden en voelt er zich vreemd bij, omdat hij als kunstenaar een oog heeft om de dingen in hun anders zijn te zien.”
Destelheide ging in gesprek met de kunstenaar en de kunstfilosoof, met de vriend en diens vriend, met de maker en de kijker, de bedenker en de ontwerper.
Willem en Colin, kunnen jullie ons iets meer vertellen over wat jullie bezig houdt?
W: Ik heb een zeer grote interesse voor de filosofie en het doel van kunst, namelijk dat mensen iets hebben aan kunst. Je zou dat ook, met een omweg, kunsteducatie kunnen noemen. Voor mij is een kunstwerk maar een kunstwerk als iemand er iets aan heeft. Elke vorm van kunst wordt opnieuw gemaakt in het hoofd van de kijker. Het is niet evident, dat een kunstwerk in iemands hoofd geraakt. Daartoe moet de kunstenaar een krachtig beeld scheppen en de toeschouwer bereidheid tonen erin mee te gaan. Eens het kunstwerk in een hoofd zit, krijg je een ander kunstwerk. Aan de VUB heb ik de afdeling sociale en culturele agogiek uitgebouwd met de hedendaagse kunst als een apart domein.
C: Ik kan al op van alles inpikken wat Willem zegt, over zijn visie op kunst en dergelijke. Maar ik zal mezelf eerst voorstellen. Ik ben Colin Waeghe. Ik kom niet uit een artistiek milieu, hoewel er via mijn oma wel nonkels beeldhouwers waren en een ver familielid was ook een schilder, ergens in de jaren ’20. Voor de rest kom ik niet echt uit een artistiek milieu. In het middelbaar heb ik Latijn Moderne Talen gestudeerd. Daarna had ik het in mijn hoofd gestoken om acteur te willen worden. Ik heb eerst aan het RICTS in Brussel gestudeerd, eerste jaar toneelspel, daarna toneelregie. Dat ging niet goed. Uiteindelijk ben ik op mijn 20e op St-Lucas beland, en een beetje met de bibber in het lijf voor al te vrije opleidingen, toch voor grafische omgeving en striptekenen gekozen. In het tweede jaar verschoof het accent heel erg naar het commerciële, meer naar publiciteit. Dat was niet helemaal mijn ding. Gelukkig had ik toen al kunnen proeven van de studie van de beeldelementen en voelde ik aan dat daar mijn plek was. Dus ben ik naar de Vrije Kunsten overgestapt. Philippe Van Snick, onlangs overleden, was mijn eerste leermeester. In mijn tweede jaar raadde men me af schilderkunst te kiezen en ben ik met sculpturen begonnen, video’s en dergelijke. Ik ben daar afgestudeerd in de Master Experimenteel Atelier onder Hans Op de Beeck. Na St-Lucas heb ik een postgraduaat scenografie gedaan aan de Singel in Antwerpen (indertijd was dat Popok, nu heeft dat een andere naam of misschien bestaat het niet meer) en dan op mijn eentje verder geploegd aan mijn weg, tot ik in 2008 aan het HISC werd toegelaten. Het is daar dat ik Willem heb leren kennen, tijdens een weekend dat we allebei uitgenodigd waren in Krakau voor een curatorencongres. En sindsdien, op het HISK, ben ik eigenlijk terug beginnen schilderen. Na een jaar met foto’s, sculpturen en video’s en dergelijke, had ik het wat gehad, het voelde teveel aan al productie. Zelfs een beetje industrieel bandwerk.
Toen dacht ik ‘dat is niet wat ik wil doen’ en heb ik mezelf een jaar de tijd gegeven, een paar boeken gelezen, onder andere over posttraumatische stresssyndroom, dat was een belangrijk boek, en een boek over Afrikaanse filmposters. En dan ben ik gewoon beginnen schilderen. Onder andere Jan Van Imschoot heeft me toen zeer positieve kritieken gegeven. Zo heeft hij me een hart onder de riem gestoken in die toch moeilijke beslissing. Na een half jaar oefenen en kliederen bleek het schilderen te lukken en sindsdien ben ik dus schilder. Dat is een beetje mijn grof parcours.
Waarom die twee boeken, PTSS en Afrikaanse maskers?
C: Het boek over de Afrikaanse maskers hoorde bij een tentoonstelling die ik gezien had in de Brusselse Markten over Ghanese filmposters. In die films zit veel voodoosymboliek. De affiches deden me denken aan onze filmposters van de jaren ’50, toen ze nog billboards schilderden. Het is een beetje die techniek. In Bollywood zie je dat ook, maar veel ruwer. Dat zijn ruwe canvassen, amper bewerkt. Die tentoonstelling heeft een grote impact gehad op mij. Ik vond dat heel agressief, dat was heel in your face, heel magisch, heel… Ja, dat sprak aan. Ik heb er toen een catalogus van gekocht. Daarom dat boek.
Ik was op dat moment heel zoekende. Ik kwam van heel veel verschillende kunstvormen. Van foto’s, video’s, sculpturen, performance zat er nog net niet bij. Ik dacht ‘hoe krijg ik al die verschillende vormen in één vorm?’ En de filmaffiche leende zich daartoe. Want je kon tekst gebruiken, narrativiteit, eigen symboliek, bestaande symboliek, bestaande figuren, fictieve figuren. Opeens werd heel duidelijk dat je binnen de postervorm een ongelooflijke vrijheid hebt. Dat was eigenlijk een opening naar de schilderkunst.
Het boek over PTSS, dat was waarschijnlijk omdat ik zelf een beetje in een crisis zat. En omdat ik ook al gans mijn leven geïnteresseerd ben in de Vietnamoorlog. Dat is een boek dat me aangeraden is geweest en dus heb ik me daarin verdiept. Om een beetje de psychologische achtergrond van de soldaat te weten te komen.
Jullie kennen elkaar dus van in Krakau? Daar hebben jullie elkaar voor het eerst ontmoet?
W: Aan het HISK. Je weet, ik ben stichtend voorzitter van het HISK. Colin was één van die 20 kunstenaars die in het HISK rondlopen. In Krakau hebben we elkaar wel beter leren kennen.
Hebben jullie al vaker samengewerkt?
W: Ja, ‘werken’ is niet het juiste werkwoord, maar het is wel zo dat ik al een paar teksten over Colin geschreven heb. Misschien heb ik hem al de weg gewezen naar een paar tentoonstelling ook. We kennen elkaar en ik denk dat we mogen zeggen dat we ook vrienden zijn.
C: (instemmend) ‘Ja!’
Hoe verloopt de samenwerking of het samen creëren voor de expo in DH?
W: Ik heb een enorme waardering voor Destelheide. Voor het idee van een plaats waar jonge mensen in contact komen met kunst en kunsteducatie. Al in de jaren ’70 heb ik de stichter van die gedachte voor Destelheide leren kennen, August J. Bal. Ik heb ook een zeer grote collegiale vriendschap met de huidige directeur, omdat wij een beetje in dezelfde geest zitten. Ik kom regelmatig in Destelheide over de vloer en speelde al langer met het idee om eens een suggestie voor een tentoonstelling te doen. Nu is Colin vandaag bezig met psychiatrische jeugdpatiënten bij zijn tante. In dit project vond ik Destelheide de meest geschikte plaats om het werk van Colin een podium, een plaats te geven.
C: Ik werk sinds 1,5 jaar bij PAIKA in het UZ in Jette. Dat is de Psychiatrische Afdeling Infance, Kids en Adolescenten. Vorig jaar bestond de afdeling tien jaar. Ik ben toen gecontacteerd geweest om de scenografie te doen voor een theatervoorstelling. Nu werk ik daar ook in het kunstatelier. We hebben onze voorstelling nog maar één keer getoond. Willem was er toen bij en kwam daarna met het idee om het project verder uit te breiden naar een ander publiek. Zo heeft Willem ons in contact gebracht met Destelheide. Normaal gezien zal de voorstelling in oktober gespeeld worden in Destelheide. Willem heeft me dus hier geïntroduceerd. Ik was verbaasd van het domein en de mogelijkheden. Fijne ontdekking. Mooi domein ook, mooie werking.
W: Vanuit het idee om de toneelvoorstelling te tonen, kwam de suggestie om ook het beeldend werk van de jongeren van PAIKA te tonen. Omdat Colin deze jongeren begeleidt, wilden we ook zijn werk een plaats geven. Maar het mocht meer zijn dan enkel een aanvulling op het theaterstuk. De overzichtstentoonstelling van Colin werd uiteindelijk volledig gesplitst van de werken van de psychiatrische patiënten. Omdat Destelheide niet echt een museum of een galerij is, wilde Colin er iets aparts van maken. Hij kwam met het voorstel dat ik een selectie zou maken uit zijn werk. Als een soort van retrospectieve, in de idee van een individu die eens terugblikt op 10 jaar werken. Dat vond ik wel boeiend. Zo ben ik uiteindelijk curator van deze tentoonstelling geworden. Sindsdien zitten Colin en ik in een vrij intense communicatie. Ik heb uit zijn 100-tal werken eerst 60 beelden geselecteerd. Nu zitten we intussen aan 30 ongeveer. Dat biedt een mooi overzicht van 10 jaar beeldend werk. Er zijn in de selectie die ik gemaakt heb lijnen te zien, afwijkingen van die lijnen, vernieuwingen van die lijnen, … Het feit dat Colin en ik dit samen doen, dat vind ik wel fijn. Zeker ook dat er aandacht voor zijn werk is in een niet-commerciële plaats, waar een heel divers publiek naartoe komt. Destelheidegasten zijn meestal mensen die op de één of andere manier met cultuur bezig zijn, maar vanuit heel diverse invalshoeken. Zeker ook tijdens de zomerperiode, met de Zomeracademie.
C: Het was voor mij ook heel verrassend om te zien welke werken Willem geselecteerd heeft uit alles wat ik gemaakt heb. De werken die ik zou kiezen zouden helemaal anders zijn. Daardoor heb ik weer een volledig nieuw beeld op mijn eigen werk gekregen. Vanuit Willems selectie zijn we verder beginnen communiceren en hebben we een dialoog gevormd. We hebben samen nagedacht over de titel en de invulling. Qua samenwerking is dat een heel fijn gevoel. Omdat je ook het volle vertrouwen hebt.
W: Ik heb daarnet gezegd dat elk kunstwerk moet hermaakt worden in het hoofd van de kijker. Ik heb me natuurlijk ook een beetje proberen inbeelden wat de jeugdige kijker graag zou zien. Wat voor een opa van mijn leeftijd een heel risico is natuurlijk. Maar anderzijds is geweten dat de opa’s de jeugd beter begrijpen dan de vaders. Dus in die zin hoop ik dat ik er niet te ver naast zit. De selectie werken voor Filoxenia, dat is dus niet de voorkeur, niet de hitparade van Willem Elias. Het is de keuze van de kunstagoog die probeert de beste werken te zoeken die zouden kunnen aanslaan bij de jonge mensen. Het is geen advies aan collectioneurs over wat ze best aankopen, wat een goede investering is. Het is ook niet wat ik zelf zou kopen moest ik het groot lot gewonnen hebben. Het is de keuze van de curator met het doelpubliek in zijn achterhoofd.
Wat is dan volgens jou een kunstwerk dat voor de jeugd aanspreekt? Waren daar bepaalde criteria?
W: Ik heb gezocht naar beelden waarin een figuratieve link naar de jongerenwereld gelegd kan worden. Ik heb geprobeerd om beelden te selecteren waarvan ik denk dat er kans is op een eerste klik met de jeugdige kijker. In de tentoonstellingsruimte zullen we ook themamuren maken. Daarbij houd ik ook steeds de begeleider in het achterhoofd, degene die daar komt met een hele groep en ze geboeid moet houden. Ik heb een hekel aan begeleiders die een tekstje vanbuiten leren. Als ze de klik willen overbrengen, moeten ze ook gepassioneerd, vanuit een inwendige passie, kunnen vertellen. Er bestaan drie visies op een tentoonstelling: de visie van de kunstenaar, de visie van de curator, maar ook de derde visie, de visie van de begeleider als een leidende visie. De begeleider mag aan de expo ook zijn interpretatie geven, die hij dan doorgeeft aan de open interpretatie van alle mensen die hij begeleidt.
C: Ik wil wel nog inpikken op twee dingen die Willem daar zegt over… Als het kunstwerk af is wordt de kunstenaar ook terug toeschouwer. En dat ervaar ik ook zo bij de selectie die Willem gemaakt heeft. Als ik zijn keuze van werken zie, merk ik dat ik toeschouwer wordt van mijn eigen werk.
W: De kunstenaar is de eerste toeschouwer he.
C: Ja, voilà. En over de klik die je met een kunstwerk moet hebben. Ik denk dat dat ook voor mij een goed kunstwerk typeert: dat je een sterk beeld creëert. Een beeld dat iemand aanzuigt. Los van wat er ook achter zit. En eens dat je ze hebt, als ze aan het kijken zijn, dan kan hetgene wat er achter zit zich langzaam ontspinnen. Maar die interpretatie moet zeer open blijven. Anders zit je in de propaganda, in de indoctrinatie.
- Dat idee biedt een mooie opening naar de titel, Filoxenia. De vriend van de vreemdeling. Dit gaat over het vreemde buiten jezelf, maar misschien ook de vervreemding vanbinnen. Dat de kunstenaar toeschouwer wordt en dat de toeschouwer het kunstwerk maakt?
C: Filoxenia gaat over veel thema’s, die allemaal op één of andere manier aan bod zijn gekomen binnen de werken van tien jaar geleden tot nu. Het kan gaan over een filosofisch idee, over een politiek klimaat, over 100 jaar geleden, over wat er nu gebeurt, over utopie, dystopie. Het mooie van de titel is ook dat het, los van wat Willem zo mooi heeft uitgelegd in zijn tekst, klinkt als een land. Filoxenia klinkt als een continent of een planeet.
En dat is belangrijk omdat dat een geheel uitdrukt waarbinnen de werken samen horen?
W: Een geheel is een zwaar woord, maar Filoxenia wil toch een klein reisje zijn. Daarom is het ook zo belangrijk dat de lijn volledig klopt. Het is geen reisgids, je mag ook een keer verdwalen. Het feit dat we ook vooral vreemdeling in ons eigen huis zijn, is ook een belangrijk thema van de laatste 20 jaar in de kunst . Het vreemde bevindt zich niet alleen buiten ons. Het vreemde zit ook in je eigen huis, als je je deur dicht trekt. Ik denk dat onze thuis nog nooit zo vreemd geweest is als in deze coronatijd. Mijn eigen huis is een ander huis. Ik heb daarjuist met mijn eigen huisgenoten gegeten. Mijn tienerdochter zei: ‘Ik ben nog nooit zoveel met jullie samen geweest en eigenlijk valt dat best mee” (lacht). Je zou het omgekeerde verwachten. Maar daardoor hebben we ook de tijd om onze vreemdheid, onze eigenaardigheid eens aan elkaar uit te leggen. Dat zijn allemaal vreemde dingen die deze coronatijd met zich meebrengt. Geen vervreemding, het omgekeerde van vervreemding. Het is juist goed om te zeggen: ‘OK, laat ons de tijd nemen voor elkaar’. Heidegger schreef: “Vriendschap is de tijd nemen voor het zijn van de vriend”. Dat is een mooie filosofische gedachte.
C: En tegelijkertijd zitten we allemaal in ons eigen huis, maar wereldwijd. De vreemde is niet zo vreemd. Je doet je gordijnen dicht en de wereld is binnen. Letterlijk en figuurlijk.
Colin, je verwerkt in je kunstwerken actualiteit, politiek, geschiedenis, maar ook eigen indrukken. Zijn je schilderijen een manier om daar individueel mee om te gaan? Of heb je ook het gevoel dat een kunstenaar een maatschappelijke rol heeft, als een moderator?
C: Moeilijke vraag. Als je een boodschap hebt en je schildert je boodschap, dan doe je aan propaganda, en dat kan absoluut de bedoeling niet zijn. Aan de andere kant ben ik ook maar een mens van mijn tijd die de straat opgaat, het nieuws hoort. Ik herinner mij, dat was ten tijde van het HISK, dat ik op café ging in Gent. Het HISK is heel internationaal, wij spraken Engels met elkaar. Een gast vroeg iets en ik weet dat de barman zei ‘we speak Flemish here’. Ik vond dat raar. Vroeger zeiden we altijd ‘we spreken Nederlands’. Dat was het begin van de opmars van NVA. In die zin ben je daar als kunstenaar wel alert voor. Die dingen neem ik in mij op. Hoe ik daarmee omga, of hoe ik me daarbij voel, gaat onbewust zijn weg vinden in het zoeken van beelden, of zal zich vertalen naar teksten die zich dan weer omzetten naar beelden of het zoeken naar foto’s enz, of het fotograferen van dingen. Dus je bent eigenlijk een soort spons van wat rondom jou leeft. Om het simpel te zeggen: ik denk dat er zonder leven geen kunst bestaat. Kunst zonder leven lijkt mij koud. Dat is ook belangrijk, in de kunstgeschiedenis: kunst over kunst heeft zijn belang, maar spreekt mij minder aan. Ik denk ook aan filosofie over filosofie, dat zal misschien voor filosofen van belang zijn. Maar ik heb meer aan filosofie die mij dagelijks helpt om meer van het leven te genieten.
W: Het is ook geen wegwijzer he. De kunst is geen gebruiksaanwijzing.
C: Toen ik van de academie kwam, had ik het gevoel in een keurslijf te moeten passen. Je hebt gestudeerd, er wordt verwacht dat je nog verder gaat studeren of gaat werken. Als kunstenaar heb je niet direct een baan. Je doet allerlei jobkes. Toen heb ik een kunstenaarsstatuut verkregen. Binnen de maatschappij , of toch zeker in België toen, werd (word) je toch een beetje als een profiteur bekeken. Het heeft lang geduurd eer ik mij daarover kon zetten. Dat ik doorhad, ik ben wel degelijk aan het werk.
Iets belangrijks is ook, het eerste wat in een dictatuur wordt afgeschaft, dat mogen schilderijtjes van bloemen zijn. De Monets en de Van Goghs die bloemetjes schilderen, tja, dat gooide Hitler op de storthoop op. Je moet het niet ver zoeken om al iets politiek te doen. Dat begin ik ook meer en meer te beseffen. Je hoeft geen Ché Guevara te schilderen of een gaskamer om iets van belang te doen. Ik denk dat je ook een heel paar straffe tulpen kunt schilderen, als je dat op een manier doet waar je al heel veel mee kan zeggen.
Kan je al iets meer vertellen over de masterclass?
C: Mijn atelier is hier beneden in de garage, het is daar heel donker. Ik heb altijd hele donkere ateliers gehad. Dat is geen bewuste keuze geweest, maar dat was nu eenmaal zo. Ik vond dat wel interessant, ook vaak als je met een projector werkt: licht uit, licht aan. Binnen de schilderkunst is licht een zeer belangrijk aspect. Ik merk vaak dat ik mijn kleuren meng in het donker. En dat je voor verrassingen staat als je het licht aandoet. Dat is de insteek voor de masterclass. Dus dat we letterlijk ook echt in het donker en in het licht gaan werken. Van de duisternis naar het licht.
Moeten de mensen die zich daarvoor inschrijven ervaring hebben met schilderen?
C: Integendeel. Ik merk dat op mijn werk ook, bij PAIKA. Velen zijn vaak heel onzeker over hun kunnen, maar ze zijn dan toch vaak verbaasd na een aantal weken wat ze eigenlijk wel kunnen. Het omgekeerde is soms ook waar, de professionele amateurschilders, die kunnen waarschijnlijk beter technisch schilderen dan ik. Ik denk niet dat zij bij mij iets te zoeken hebben. Ik denk dat zij mij meer gaan leren over techniek ,dan ik hen ga bijbrengen. Het gaat niet over techniek.
- Destelheide ontvangt veel jonge kunstenaars, die het zeker deze periode niet gemakkelijk hebben. Heb je een tip? Hoe kunnen jonge mensen hun pad blijven volgen?
C: Een tip die Hans Op de Beeck mij ooit gaf was, volharding. Blijven voortdoen. Een andere tip is onder de radar blijven. Dat helpt ook. Je eigen ding doen. Tegenwoordig moet je al bijna een halve business man zijn. Ik heb nooit cursussen gehad in economie. Ik heb nooit mijn b-cursus gehaald om in het onderwijs te gaan les geven omdat ik schrik had om mij vast te zetten, voor ik het wist. Dus, ik heb tomaten geplukt, ik heb bij Hans Op de Beeck gewerkt, ik heb captaties gedaan, video van theater enz. Maar altijd wel voor ogen gehouden dat mijn hoofdberoep de kunst bleef die ik maak. En dan pak je er al de jobs bij. Je mag in de McDonalds werken of vuilnisbakken ophalen, … dan heb je die vrijheid. Als die job wegvalt, je hoofdberoep kan je niet kwijtraken. Maar dat neemt niet weg dat het heel moeilijk is voor jonge mensen. Je moet ook subsidies aanvragen, maar daarin heb ik totaal geen ervaring.
W: Ik heb nog een filosofische boodschap, die al zo oud is als de filosofie zelf: word wie je bent. Niet in de betekenis dat je het al zou zijn en dat je het maar moet worden. Het is door het te worden dat je het bent. Het zijn komt vanachter. Dat je weet dat je moet proberen in je leven de dingen te doen die je graag doet. Proberen zo weinig mogelijk tegen je zin te doen. Wetende natuurlijk dat je, om niets tegen je zin te doen, afschuwelijk veel dingen tegen je zin moet doen. Dat je probeert om van je leven iets te maken. En daarin niet bezig bent met de blik van de andere. De blik van de andere, dat moet je vermijden. Je moet je niet afvragen, wat doen de anderen, wat denken de anderen, maar wat kan ik, wat doe ik graag en wat ik beter kunnen?
C: En vertrouwen op het leven. Het komt allemaal in orde.
Reactie plaatsen
Reacties