In de neerslag van een publieke discussie over het thema: ‘structuralisme: voor en tegen’ (1) wordt een vergelijking geschetst tussen twee wijsgerige basishoudingen, die ook opgaat om het onderscheid in benadering aan te duiden tussen vorig hoofdstuk – Derrida uitgezonderd – en dit. Broekman wijst hier op de verschuiving van een bewustzijnsconstitutieve hermeneutica naar een teksthermeneutica.
Een structuralistische filosofie in tegenstelling tot een ontologische doet zich voor als een wijsbegeerte die met ordeningen filosofeert. Ook een ontologisch georiënteerde filosofie is gefundeerd op ordening, maar komt meestal maar tot ‘één’ ordening. In het structuralisme is het probleem van de ordening tot object van de filosofie geworden. In relatie met de kunst vindt men in het formalisme een verwante houding omtrent de ordening.
‘Het wezen van de kunst wordt in dit geval met behulp van het begrip ordening omschreven, het doel van de kunst wordt met het doel van elk ordescheppend handelen gelijk gesteld, ja, de aard van de esthetische werking zelf wordt als ordenend ervaren'. (2)
De overgang van een wijsgerig idealistische hermeneutiek naar een teksthermeneutiek kenmerkt zich door de structuur van de meerlaagse tekstualiteit. De betekenis van een tekst gaat in dit geval niet terug tot een essentie van begrippen of een samenhang van woorden. Betekenis is dan steeds het resultaat van een taaldaad, van de wijze waarop een taalpatroon en de subjectiviteit – die zich als betekenisverlener opwerpt – in een tekst worden ingekaderd. De eenheid van discours kan dus ook niet verondersteld blijven, maar moet steeds opnieuw gearticuleerd worden. Wijsgerig gezien is zo’n postontologisch denken gebaseerd op een anti-idealistische, niet-essentialistische en a-subjectivistische kennistheorie. Binnen zo’n teksthermeneutiek is de specificiteit van een tekst niet gebonden aan de auteur of de interpretator, maar aan de organisatiestructuur van de tekst zelf.
Zo’n relativisme kan niet anders dan ook op zichzelf van toepassing zijn. Het structuralisme ziet zichzelf dan ook als een te verdwijnen vorm van de wereld. Het structuralisme mag men zich bovendien niet voorstellen als een beweging die op basis van gemeenschappelijke visies gebroken heeft met de fenomenologie en de existentiefilosofie. Slechts weinigen die tot de structuralisten gerekend worden willen die naam dragen. Daarenboven is er een grote verwevenheid met andere stromingen, ook met de fenomenologie. De breuk die het structura— 204 — lisme zou hebben bewerkstelligd met vroegere denkbeelden over mens, gemeenschap en taal, mag niet overschat worden.
‘Met een zekere afstand kan men zeggen dat het “structuralisme” dus niet zozeer de Parijse beweging is die in de aandacht kwam in de jaren zestig, maar een constante van het denken over mens en gemeenschap.’ (3)
Toch is de polemiek van de jaren zestig vruchtbaar geweest. Ten eerste omdat de menswetenschappen zich bewust geworden zijn van de noodzaak aan een methodologische component van hun wetenschap. Ten tweede omdat hij leidde tot een formulering van de moeilijke verhouding tussen wetenschap, filosofie en ideologie. Op basis van deze driedeling komt men tot een relativistische en formele definitie van het ‘structuralisme’. Een structurele methodologie is dan een methodologie die de wetenschap oplegt haar object te construeren in zijn systematiciteit – in de term wordt het systeem voorondersteld – en in zijn taligheid. Elk menselijk fenomeen doet er zich voor als een taalsysteem. De linguïstiek neemt dus een centrale plaats in.4 De taal is het paradigma van alle menselijke realiteit. Het ideologisch structuralisme dat hierbij aanleunt, oriënteert zich naar problemen zoals: gedetermineerdheid versus vrijheid en subject als functie versus subject als oorsprong. Daarbij valt de wetenschappelijk oncontroleerbare keuze telkens op de eerste term van de polariteit. Ten derde kan een structurele filosofie worden aangevoerd in de zin van een epistemologie. Welk statuut zo’n structurele epistemologie moet toekennen hangt af van de wijze waarop in globo de verhouding tussen wetenschapsmethodologie en epistemologie wordt geformuleerd. Het structuralisme is in de eerste plaats een reflectie over de menswetenschap, die naast andere classificaties en paradigma’s kan bestaan.
In een eerste deel bespreken we de visie van een aantal semiotici – van Mukarovsky tot Eco – met betrekking tot de beeldende kunst. Daarna gaan we in op een paar hoofdfiguren uit dit zogenaamde structuralisme, met uitzondering van de denkers die als sluitstuk van de vorige hoofdstukken reeds aan bod kwamen.
Reactie plaatsen
Reacties