Videokunst

Gepubliceerd op 19 november 2010 om 13:52

Op Documenta XV in Kassel (2002) was overvloedig veel video te zien. Het algemene besluit van de Biënnale van Venetië (2001) luidde dat in deze tijd video wordt gemaakt als vorm van beeldende kunst. Het Arsenale, vol nostalgische bouwvalligheid, verbonden aan de teloorgang van een industrieel tijdperk, is in het verleden vaak het prachtige decor geweest voor schilderijen, beeldhouwwerken of installaties. In 2001 werd het in kleine cleane hokjes opgedeeld om videokunst te tonen. Videokunst kent haar hoogdagen bij de aanvang van de eenentwintigste eeuw.

Het op de markt brengen van de Sony handcamera midden in de jaren zes¬tig heeft het ongetwijfeld mogelijk gemaakt om video als medium bij kunstenaars geliefd te maken. Het stijgend succes is ook niet los te denken van de verhoogde kwaliteit van die technologie. Er wordt al eens gezegd dat de start van de videokunst via Amerika ook verbonden is met de steun die het Rocke¬feller kapitaal gegeven heeft aan kunst¬enaars om met deze nieuwe opnametechnologie te werken. Ten derde ligt de televisie aan de oorsprong van de videokunst.

Kritiek op televisie

De mythische vader van de videokunst, Nam June Paik (1932), die voor het eerst op het toneel verscheen in 1958 in Darmstadt, heeft van bij die aanvang de aanval op de televisie ingezet. De zin van videokunst is dan ook een kritiek uit te beelden tegen stereotypen van de beeldbuis, de dwangbuis van het beeld. Paik heeft dit zelf reeds onovertroffen gedaan. Hij heeft het televisietoestel verminkt of bezoedeld door het te vullen met rotzooi. Hij heeft de kortstondigheid en de gedachteloosheid van de televisiefetisj geconfronteerd met de eeuwigheid en de stilte van het boeddhabeeld langs de ene kant, en met kleurig muzieklawaai langs de andere kant. Paik heeft de videokunst, met de TV als thematiek, gecreëerd als een vorm van anti-kunst-kunst. Het dagdagelijkse van de TV heeft hij omgezet in een symbool via een anti-esthetische esthetiek. De kijker wordt verplicht zijn gebruikelijke passiviteit om te zetten in interactie.

Wat Paik vanaf 1958 als videokunstenaar deed, werd ook onderbouwd door de cultuurcritici. Er moet gezegd dat deze pas later aan het formuleren van een theorie toegekomen zijn, namelijk begin de jaren zeventig. Maar wat ze te vertellen hadden over het “centrum” van de doorsnee huiskamer was niet van de poes.

De ene spreekt van “commerciële uitbuiting”, en vergelijkt de opeenvolging van de beelden met een vloed. Dit leidt tot passiviteit bij de toeschouwers, vermits de programma’s enkel een oppervlakkige en vluchtige indruk nalaten tijdens ontspanningsperiodes. Een andere stelt dat de makers van TV-programma’s niet in staat zijn te bepalen welke de betekenis zal zijn van hun boodschappen bij het publiek. De televisie zou de belangen van de heersende macht en het eraan verbonden kapitaal bevoordelen. Psychoanalytische studies gaan in op de wijze waarop de kijker zich identificeert met de door de televisie aangeboden modellen.

Weer een andere wijst erop dat de schijnwereld van de televisie realistischer geworden is dan de eigen reële ervaring. Verder wordt gesteld dat door de terreur van het kijkersaantal televisieprogramma’s een puur commercieel product worden. Een goed programma is er een waarnaar veel mensen kijken, m.a.w. een licht verteerbaar product. En de nieuwswaarde van wat is gebeurd, is groter naar mate ze meer sensatie bevat. Een kunstenaar is belangrijker naarmate hij meer op het scherm komt.

Deze uitweiding over de TV-kritiek heeft hier zijn reden. Eén van de betekenissen van videokunst in de hedendaagse beeldende kunst en cultuur is immers het omgekeerde te doen van wat televisie aanricht. Hierdoor wordt videokunst zowat het culturele geweten dat moet aantonen dat er ook waardevolle dingen kunnen resulteren uit de uitvinding van de jaren twintig, langzaam verspreid vanaf de jaren dertig om populair door te breken in de jaren vijftig.

Kenmerken van de videokunst

De videokunst is niet enkel een reactie tegen de televisie. Ze heeft ook haar specifieke kenmerken, verbonden aan de formele mogelijkheden van dit nieuwe medium, al dan niet in vergelijking met aanverwante artistieke uitingsvormen. Dus niet in relatie met pottenbakken, maar wel bijvoorbeeld met schilder- en beeldhouwkunst, met computerkunst, met installaties, met literatuur en theater, met concerten en choreografie, en dus vooral met film en fotografie.(1)

Het is een modernistische bewering dat een kunstmedium inherente eigenschappen veronderstelt en dat elke kunstvorm bekeken wordt als verschillend van alle andere op basis van het bezit van unieke kwaliteiten. Voor de schilderkunst zag men dit als: vlakte, drager, oppervlak, kleur en schaalverdeling. Voor de video ligt dat iets moeilijker. We zullen zelfs geen poging ondernemen om de specifieke eigenschappen van video bloot te leggen. De huidige alomtegenwoordigheid van videokunst vloeit eerder voort uit het feit dat dit medium zeer veel mogelijkheden biedt aan postmoderne artistieke doelen. Deze zijn o.a. de mogelijkheid om zo goed als alle andere media samen te nemen, zonder hiërarchie. Verder is er het vermogen om zeer verregaande linken te leggen met sociale contexten. De postmoderne kunst is op haar manier zeer maatschappijkritisch. Videokunst is hiervoor zeer geschikt. Ze had deze functie van bij de aanvang in de sociale revolte van de jaren zestig. Toen nam ze vooral de vorm aan van registratie van happenings als maatschappelijk protest. Sinds de technologische vooruitgang heeft ze andere mogelijkheden. Haar kracht wordt uit het haast onbeperkte manipulatieve vermogen van het beeld geput. Ze is een kunst die met tijd en ruimte zo goed als onbegrensd kan spelen. Fictie en realiteit worstelen voortdurend in het beeld. Het intieme autobiografische (video als narcisme) kan afwisselen met het universele algemene, geknipt uit de nieuwsberichtgeving. De tijd (video als Time Based Art) kan stilgezet worden, of de traagste beweging kan geregistreerd worden. Maar video is vooral het medium bij uitstek van de herhaling. In dit repetitieve schuilt zijn esthetisch vermogen.

Videokunst moet ook bekeken worden als een medium verwant aan en verschillend van enerzijds, de kunst van het stille beeld - de fotografie - en anderzijds, de kunst van het kinetische beeld, de film. Niet voor niets deelt ze vandaag de artistieke scène met de fotografie. Van de verouderde vraag of ze wel kunst is, is de fotografie vandaag het artistieke medium bij uitstek geworden. De videokunst kan fotografie worden, als stilstand, als still. Ze is ook film maar hier kan ze zich een vertraging veroorloven die de film, vastgeklit aan haar theaterkarakter, niet kan. De film, met uitzondering uiteraard van de experimentele film, zit vast aan een scenario dat moet boeien. Het vertellen van verhalen heeft een algemeen karakter. De video heeft daarentegen de verhaaltrant van het bijzondere, van het detail, waar het lang kan bij stilstaan.

De voorgeschiedenis van de Belgische Videokunst

De videokunst sluit goed aan bij de “conceptuele kunst”, d.w.z. dat ze niet los te maken is van de in de twintigste eeuw ontstane visie dat kunst maken zich kan beperken tot het leveren van een bijdrage aan de vraag “Wat is kunst?” Het stellen van zo’n vraag is uiteraard niet los te denken van het in vraag stellen van de dingen zelf. De technische mogelijkheden die de video met zich meebracht, werden aanvankelijk gebruikt voor het vastleggen van artistieke activiteiten die van korte duur waren. Vanaf de eerste decennia van de twintigste eeuw groeide het verlangen bij de beeldende kunstenaars om iets meer te doen dan het tentoonstellen in de besloten ruimten van galerijen en musea. Het maken zelf van het kunstwerk, het proces, werd als evenwaardig bekeken aan het eindproduct, of zelfs als meer. Iets blijvends was niet meer per se nodig. Kunst met de levensverwachting van een eendagsvlieg, wou de droom van haar eeuwigheidskarakter ondermijnen. Dit was tevens een poging om grenzen te doorbreken naar andere kunstvormen: theater, voordracht, muziek, dans, enz., activiteiten waar ook de tijd een grote rol speelt. Ook de terminologie leunt hierbij aan. De “performance art”, de kunst als een optreden, als een voorstelling met begin en vooral met een einde, is hiervan een voorbeeld. En kan de gedachte dat er iets moet gebeuren om de respectvolle stilte van de doofstomme beeldende kunst beter verwoord worden dan door de term “happening”? Of zoals Allan Kaprow, een van de pioniers van deze beweging, het formuleerde in 1958: “De jonge kunstenaar vandaag moet niet langer zeggen ik ben een schilder of een dichter of een danser. Hij is gewoon een kunstenaar”.

Meningen van kunstenaars, dat hun werk vluchtig is en dat er niets hoeft van over te blijven, zijn zelden getuigenissen van eerlijkheid. Deze goden in het diepst van hun gedachten, deze vroeg of laat maatschappelijk toegestane exhibitionisten, kennen geen rust vooraleer de illusie van enige eeuwigheid gegarandeerd is. Voor het bewaren van vergankelijke toestanden heeft de fotografie wonderen gedaan. Maar de fotografie maakt van een gebeuren iets waar de tijd bleef stilstaan. Hoe krachtig die stilstand ook is, het geeft geen tijdsverloop weer. Haar zus, de video, doet dat wel.

De eerste Belgische videokunstenaars moeten dan ook gezocht worden in het opzet om artistieke acties vast te leggen. Een aantal namen van het eerste uur zijn: Jacques Charlier, Leo Copers, Daniël Dewaele, Lili Dujourie, Filip Francis, Jacques Lizène en Danny Matthys. Opvallend is hier dat de Waalse kunstenaars bijzonder actief zijn met dit nieuwe medium. In november 1971 organiseert de galerie Yellow Now de eerste Belgische videomanifestatie. In Vlaanderen wordt de video gestimuleerd in het Antwerpse ICC, o.a. doordat er vanaf 1974 een opnamestudio ter beschikking van de kunstenaars gesteld wordt. In Brussel was het vooral de Beursschouwburg, die de videokunst verdedigde, waardoor kunstenaars zoals Walter Verdin en de gebroeders Koen en Frank Theys, kansen kregen.

Naast het registreren van andere artistieke acties (happenings, performances), heeft de video in zijn prille begin een rol gespeeld als stoorzender, al dan niet vertrekkende van de vermeende verslaving van de massa aan de televisieconsumptie. Daarnaast werd video ook gebruikt voor kunstwerken die de dagdagelijkse realiteit als thema hebben. Danny Matthys is een goed voorbeeld van het eerste, of zoals hij hetzelf verwoordt: “Mijn onderzoek is erop gericht de mogelijkheden te verstoren: de beperkingen in ruimte en tijd te ontregelen, en de waarneming van het individu omver te werpen. Dit ter bevordering van meer bewuste perceptie, waarvan de complexiteit zichtbaar gemaakt wordt”.(2) De video als mogelijkheid om de thematiek van de banaliteit van het dagelijks leven in beeld te brengen vinden we bij Lili Dujourie. In “Hommage à” (1972) observeert de kunstenares de geregistreerde beelden van het eigen lichaam op de controlemonitor. De kijker ziet een jonge vrouw die langzaam, al dan niet naakt, een serie sensuele bewegingen uitvoert voor de monitor. Er ontstaat een spanning tussen vervelende eentonigheid, enerzijds, en de nieuwsgierigheid opwekkende sensuele handelingen van de kunstenares, anderzijds, die daarenboven, samen met de toeschouwer, voyeur is van zichzelf. De slechte kwaliteit van het beeld is medeverantwoordelijk voor het erotisch gehalte van het gebeuren.

 

Marie-Jo Lafontaine (1950)

De mooie video

Marie-Jo Lafontaine (3) behoort niet tot die eerste generatie pioniers, die hun artistieke acties op videofilm willen vastleggen, of die het dagelijkse leven autobiografisch pogen te registreren, Narcissus achterna. Ze is evenmin begaan met het demonstreren van een kritiek op het massamedium dat televisie heet.

Wel behoort ze tot de eersten (1978) in België die videokunst beoefenden wegens de beeldschoon ogende mogelijkheden van dit nieuwe medium. Mede uiteraard dankzij de verbeterde technische capaciteiten, behoort videokunst vanaf de jaren tachtig tot de “terug-schone-kunsten”. In die, maar ook nog in andere zin behoort ze tot de postmoderne kunstbeweging. Niet als bespeelster van de ironische kijk op de wereld. In tegenstelling tot een Wim Delvoye, bijvoorbeeld, is de lach zelden aanwezig in haar werk. Zou die al gevonden worden, dan zou het een Mona Lisa-glimlach zijn, zonder snor. Marie-Jo Lafontaine is zeker geen kleinkind van Marcel Duchamp. De lach, bekeken als een uiting van menselijke emotie, die naar het extreme kan leiden, kan wel tot haar thematiek behoren. Mensen kunnen zich inderdaad doodlachen. Haar werk over het circusleven, via de figuur van de clown, sluit aan bij deze gedachte. Ze lacht niet met de maatschappij, ze observeert wel de lachende mens.

Het bezig zijn met intense menselijke emoties, die haar fascineren, lijkt me een leidraad in haar videowerk. Dit kan de vorm aannemen van passionele menselijke handelingen: flamencodans, powertraining, acrobatie. Of het wordt getoond via gecultiveerde dieren: stierengevechten en hanenkampen. Telkens gaat het over - om in psychoanalytische termen te spreken - Eros en Thanatos, de strijd tussen de levensdriften en de doodsdriften. In haar werk wordt vooral de dubbelzinnigheid van die strijd beklemtoond, die eruit bestaat dat de grenslijn tussen beide driften moeilijk te trekken valt.

Het Gesamtkunstwerk

In dit soort videokunst wordt het beeld niet zomaar afgespeeld in de gewone huiskamerkastjes. Het wordt opgenomen in een artistiek geheel. Men spreekt dan ook van video-installaties, d.w.z. een opgebouwd artistiek decor waarin het videoscherm opgenomen wordt. De oude betrachting om diverse afgebakende kunstvormen samen te brengen, het zogenaamde “Gesamtkunstwerk”, wordt hier in hoge mate gerealiseerd. Het theater levert decor en acteurs. Vaak wordt het spreken, de al dan niet literaire tekst, vervangen of onderbouwd door muziek. Zowel mime als opera worden hierdoor binnengehaald. Ook de dans is uitgenodigd. Het blijft een soort film die tot fotografie kan verstild worden. Een film die echter met een zodanige zin voor kleur- en vormverhoudingen opgenomen wordt, dat de schilderkunst nabij is. Doorgaans zijn de videoschermen op een zodanige wijze ingekapseld in een structuur dat die zelf de dimensies van de beeldhouwkunst verkrijgt. Wanneer enkel dit laatste het geval is, spreekt men overigens van “video-sculpturen”. Marie-Jo Lafontaine brengt overigens in dit soort opbouw de schermen vaak hellend aan om de sculpturale kracht van het geheel te verhogen. Of ze brengt ze aan in een speciaal daartoe gebouwde ruimte, zodat ook de architectuur van de partij is.

Esthetiek van de herhaling

De videokunstenaar is in dit alles een regisseur, die verantwoordelijk is voor de coördinatie van alle elementen. Zeer opmerkelijk in het oeuvre van Marie-Jo Lafontaine is de wijze waarop ze inspeelt op herhaling en verschil, dit wil zeggen dat dezelfde videofilm naast elkaar op meerdere schermen vertoond wordt volgens een verschillende timing. Dit herhalingsaspect, basis van elk ritueel, komt zeer mooi tot uiting in een van haar topwerken “Les larmes d’acier” (1986), stalen tranen. De gefilmde atleet beoefent immers zelf, door zijn powertraining, een vorm van rituele herhaling. Deze sportieve repetitie op een repetitieve manier vertonen, namelijk in een muur van meerdere schermen met verschillend tijdsinterval, maakt de kern van het ritueel zichtbaar. Wie ooit Tibetaanse monniken aan het werk heeft gezien, heeft begrepen dat de sport uit het gebed ontstaan is. Overigens is dit werk ook een sleutelvoorbeeld van de hogerop aangehaalde thematiek van Marie-Jo Lafontaine: de grenzen van het verstalen van de spieren; de tranen van de eraan verbonden pijn; de niet volledig onschuldige draagkracht van het woord “power”; het religieuze en het profane die in elkaar overlopen via een beeld van een atleet die hemel en aarde verzet om zijn kracht op het hoogtepunt te houden. Deze monumentale videosculptuur was voor mij het meest indrukwekkende kunstwerk op Documenta 8 te Kassel (1987).

Monochrome schilderijen

Marie-Jo Lafontaine vertoont ook postmoderne trekken in haar vormgeving. Dit toont zich in de mooie wijze waarop ze haar video’s ensceneert. Maar het is vooral te merken aan haar andere artistieke uitingen. Zij startte als schilder en is schilder gebleven. Zij werd bekend voor haar monochromen, eenkleurige schilderijen, die tot stand komen door herhaaldelijk- terug het repetitieve - lagen verf over elkaar te schilderen. In de jaren zeventig waren dat vaak zwartvarianten. Vanaf de jaren tachtig worden dat zeer ongewone kleuren. Het zoeken naar de juiste kleur is voor haar geen zuiver kleurprobleem. De avant-garde monochrome schilderkunst wilde enkel het kleurzijn van de kleur tonen: het blauw van Yves Klein bijvoorbeeld, de kleur als bijdrage aan de vormgeving. Bij Marie-Jo Lafontaine heeft de kleur een gevoelsbetekenis gekregen. Zeker in combinatie met niet abstracte beelden. De kleur bepaalt mee de betekenis van een geschreven tekst. Een gezegde kan anders ingekleurd worden. La vie en rose is anders dan een kleurloos leven. Hetzelfde geldt voor de portretten. De kleurvlakken onder of achter het portret bepalen de stemming. Door de combinatie van menselijke figuren en eenkleurige vlakken ontstaat een spanning bij de kijker. De geportretteerden komen op de toeschouwer af en doen achteruitdeinzen. De kleurvlakken nodigen de kijker uit naderbij te komen. Het zijn met kleur geprepareerde projectieschermen die open staan voor de gevoelsmatige verbeelding van wie toekijkt. Marie-Jo Lafontaine geeft zich ten volle in haar monochrome schilderijen. Dertig tot veertig lagen verf brengt ze moeizaam maar strelend aan over de drager. Het is een moeilijke beslissing om te stoppen en de verkregen kleur als eindresultaat te bewaren.

Fotografie als kunst

Zoals gezegd is Marie-Jo Lafontaine ook één van diegenen die van het medium fotografie kunst gemaakt heeft. Ze portretteert anonieme figuren, van de straat gehaald of opgeroepen via een aankondiging in de krant. Gemeenschappelijk aan haar selectie is de verscheidenheid: meerdere types van verschillende rassen, kortom de mensheid zelf in haar diversiteit. De foto’s kijken je aan met grote ogen, ingekleurd door de kunstenares, geruggesteund door een monochroom kleurvlak. De foto is niet alleen in contrast met de monochrome schilderkunst, maar de fotografie is verwant aan de video en tegelijk ook tegengesteld. Het portret is een stilstaand beeld, dit heeft tot gevolg dat er telkens slechts één invalshoek op een bepaald ogenblik van het gelaat vastgelegd wordt. Als de fotograaf deze momenten niet steelt, zijn ze voor eeuwig weg. De video daarentegen kan het leven op de voet volgen.

Multiculturalisme

Naast de fascinatie voor de extreme momenten van het leven, vaak aangeduid door de term “paroxisme”, is een ander hoofdmotief in het oeuvre van Lafontaine ongetwijfeld het multiculturele samenleven in een grootstedelijke omgeving. In haar fotowerk komt dit goed tot uiting. De universaliteit van het mens zijn, brengt ze in contrast met reeksen portretten waaruit precies de verscheidenheid in uiterlijk beklemtoond wordt. Inderdaad kan men vandaag vaak spreken van een Babylonische spraakverwarring tussen de verschillende culturen. In de grootstad willen alle culturen hun zeg hebben en de consensus is ver zoek. Een mooi voorbeeld hiervan is haar project “Babylon Babies”. Aan mensen uit verschillende culturen met de eraan verbonden talen - zelfs het brailleschrift - werd gevraagd een brief te schrijven aan een van de jongelingen in puberteit (van 11 tot 15 jaar) waarvan ze de foto ontvingen als enig gegeven. Foto’s en brieven werden verzameld in een boek (4) vol sprakeloze dialogen dat uiteraard barst van de tegenstrijdigheden.
Het opzet van Lafontaine is overigens dubbel. Ze stelt de meningsverschillen op hun scherpst. De spanning is om te snijden. Maar de boodschap over de nood tot een samenspraak zweeft in de lucht. Dit wordt vooral duidelijk wanneer ze de foto’s nog vergroot en als aankleding van een ganse publieke omgeving gebruikt vol transparante glaswanden. Dit allemaal rond het in tekst aangebrachte thema van de wereldburger, die overal thuis is maar ook overal vreemdeling. Deze verwijzing naar een citaat uit een brief (1524) van Erasmus “...totius mundi non unius oppidi”, “ik ben iemand van gans de wereld en niet van één stad” straalt het humanisme uit. Vergeten we echter niet dat het wereldburgerschap van Erasmus zich beperkte tot de geleerden van de Westers-christelijke wereld en zeker niet tot alle mensen. Er zijn zelfs uitspraken bekend waarin Erasmus zich over de islam en over de joden uitlaat op negatieve manier.

De neutrale wijze waarop Marie-Jo Lafontaine haar beelden construeert laten echter dergelijke dubbelzinnige spanningen tussen “goed” en “kwaad” toe. Haar werk staat overigens ook open voor zowel de blik van de es¬theet als deze van de voyeur, als die al uit elkaar te houden zijn. Dat is het verschil tussen een kunstenaar en een moralist.


Noten
1) Zie o.a.: G. Battock, New Artists Video, New York, 1978; R. Perrée, Into Video Art, Amsterdam, Idea Books, 1988; en D. Hall & S. J. Figer, Illuminating Video, An Essential Guide to Video Art, New York, 1990.
2) R. Van de Sompel (red.), Retrospectieve van Belgische video-installaties, Antwerpen, MUKHA, 1993.
3) B. Barde (ed.), Marie-Jo Lafontaine, Ostfildern-Ruit, Hatje Cantz, 1999.
4) B. Barde (ed.), Marie-Jo Lafontaine Babylon Babies, Ostfildern-Ruit, Hatje Cantz, 2003.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.