Dit standpunt over de doctoraten in de kunsten werd naar voor gebracht door Willem Elias. Sinds midden de jaren negentig volgt hij het hoger kunstonderwijs in haar evolutie. Daartoe behoort de zoektocht naar de wijze van kwalificeren van het onderwijskorps dat voor een groot deel uit kunstenaars bestaat. Hij deed dit ais voorzitter of ais lid van talrijke onderwijscommissies en ais onderdeel van zijn onderzoek rond kunsteducatie. Daartoe behoort immers ook de vraag naar hoe men kunstenaars vormt. Een goede tien jaar geleden werd in dit verband het 'doctoraat in de kunsten' mogelijk gemaakt. Het spreekt voor zich dat de Klasse van de Kunsten van de KVAB hierin belangstelling heeft.
Ze bestaat ondertussen uit leden die, enerzijds, de nodige scepsis vertonen en de vraag stellen of wetenschappelijk onderzoek geen riskante afleiding is van de kern : kunst maken. Maar, anderzijds, zijn er ook leden die zelf al een dergelijk diploma behaalden. Pro en contra vergadert dus samen. Uiteraard hebben de theoretici, de kunstwetenschappers en -filosofen, daar ook hun mening over.
Willem Elias schreef een essay en twee afzonderlijke gespreksgroepen namen de vragen die dit opriep ais discussiethema. In het essay wordt stilgestaan bij de vraag wat 'academisering' van het hoger kunstonderwijs zou kunnen betekenen en welke roi het doctoraat in de kunsten daarin zou kunnen spelen. In feite nog steeds hetzelfde ais wat het al bij Da Vinci betekende, maar dan uitgebreider en uiteraard aan de tijd aangepast. Hij zou de eerste geweest zijn die zijn leerlingen niet alleen leerde hoe ze het moesten 'doen', maar er ook theorie aan verbond. Sinds de 'hogeschoolvorming' (1994) in Vlaanderen wordt het diploma van de hogescholen gelijkgeschakeld qua civiel effect aan dat van de universiteiten. Dat vergt een ander soort onderwijs en een andere opleiding van de docenten. Er moet een onderzoeksattitude aangenomen worden. Men vond dat er best iets gelijk(w)aardigs ais het universitaire doctoraat moest afgelegd worden. Dat werd het doctoraat in de kunsten. 'In' om een onderscheid te maken met deze van de kunstwetenschappen, die 'over' kunst gaan. Dat 'in' houdt in dat er een groot belang gehecht wordt aan de artistieke praktijk van de doctorandus. Ook mag het eventueel geschreven gedeelte qua werklast niet identiek zijn aan het gewone doctoraat. Want dan zou het een zwaardere proef zijn.
Over wat het juiste evenwicht is tussen 'woord en daad', werd nog niet tot een consensus gekomen. Sommige hogescholen vinden de tekst bijzaak en het speciaal voor deze proef gemaakte werk de kern van de zaak. Anderen vinden dat er rond dat 'meesterwerk' wetenschappelijk moet gepubliceerd worden. Het essay besluit dat, welke vorm dit doctoraat in de kunsten ook zal aannemen, het een goede zaak is dat sommige kunstenaars hun artistieke praktijk in een ruimere theoretische context kunnen plaatsen. Dit geldt vooral voor zij die verder in onderwijs van hun vak bedrijvig willen zijn. Maar het mag ook gezien worden ais een aspect van de stijgende integratie van de kunstenaar in het sociale gebeuren. De marginale positie van de kunstenaar, ooit ingenomen in de negentiende eeuw, is niet meer van deze tijd.
In de gesprekgroepen werd het belang van een dergelijk diploma niet onderschat, maar er werd wel op de mogelijke gevaren gewezen. Zo kwam naar boven dat dit diploma geen vereiste mocht worden om in het hoger kunstonderwijs te doceren. Kunstenaars met een herkenbaar publiek succes moeten een roi blijven spelen in dat soort onderwijs. Oak mag de aard van de proef niet conform worden aan de universitaire normen. Het moet zijn eigenheid bewaren, waarin de artistieke praktijk de belangrijkste roi speelt. Daarnaast werd ook nog de aanbeveling geformuleerd dat er op termijn naar een meer uniform model moet worden gestreefd, zodat de criteria in aile Vlaamse Schools of Arts dezelfde zijn om een doctoraat in de kunsten te behalen, wat nu niet het geval is. Liefst uiteraard conform aan internationale normen.
Inleiding
Hoewel er grote belangstelling was om een standpunt te formuleren over de ‘doctoraten in de kunsten’, verliep het discussieproces niet eenvoudig . Oorzaak hiervan is allicht de grote verscheidenheid in de totstandkoming van de nieuwe doctoraten . De kunsthogescholen hebben zonder onderling overleg eigen regels ontwikkeld om het proces te begeleiden en het diploma toe te kennen, volgens diverse criteria en zonder eenduidig akkoord over de draagwijdte van een ‘civiel effect’, een begrip dat aangeeft in welke mate een diploma, een al dan niet verplichte, toegang kan zijn tot een functie en de eraan verbonden verloning . Het hoeft geen betoog dat ook de universiteiten die met de hogescholen geassocieerd zijn hun stempel gedrukt hebben op de verscheiden ontwikkeling van deze vernieuwing in het onderwijs en het eraan verbonden onderzoek . Ook de universiteiten onderling hebben hierover nooit overleg gepleegd .
Ook speelt, zoals wel vaker het geval is, de uitgebreidheid van het concept ‘kunst’ ons parten . In de muziek is een componist die creëert iets anders dan een muzikant die creatief uitvoert. Musici noemen hun werk ‘studeren’, wat het sowieso al dichter bij het academische brengt . In de beeldende kunst ligt dat anders . Daar gaat allicht ook veel discipline mee gepaard, maar die is minder zichtbaar . Uitspraken die voor de muziek geldig kunnen zijn, blijken dat dan ook niet te zijn voor de beeldende kunst en vice versa . Dat is steeds opnieuw het hete hangijzer als men reflecteert en discussieert over het kunstonderwijs. Of problematischer nog: als men regels opstelt . Woorden zijn geduldig, maar als gewoonten moeten veranderen, komt de kat op de koord .
Dat muziek en beeldende kunsten ander problemen met zich mee kunnen brengen wanneer het over de onderzoeksmethoden en eindvormen van een doctoraat in de kunsten gaat, is vlug duidelijk . Het begint al bij het waarnemingsverschil tussen de zintuigen, in casu oor of oog Het wordt er niet per se eenvoudiger op bij de andere kunsten . Bij tijdskunsten komen andere aspecten kijken dan bij ruimtekunsten . Als er meerdere zintuigen aan te pas komen wordt het nog complexer .
In of over?
De titel is al problematisch . ‘Doctoraat in de kunsten’ is geen naamgeving waar na rijp beraad voor werd gekozen, maar is – om defensieve redenen – eerder snel bedacht om een verschil te maken met de bestaande benaming aan de universiteiten . In de menswetenschappen maakt men doctoraten ‘over’ de kunsten, in het hoger kunstonderwijs ‘in’ de kunsten . Terwijl het voorzetsel ‘over’ duidelijk is – het verwijst naar de noodzakelijke academische afstand om wetenschappelijk te kunnen zijn – is dat met ‘in’ niet het geval . ‘In’ suggereert immers enkel dat het doctoraat vanuit een artistieke praktijk moet vertrekken . Onmiddellijk rijst de vraag of men daar woorden aan vuil moet maken . Voorlopig blijft dit een discussiepunt en wordt er verschillend geoordeeld al naargelang de opvattingen van de betrokken School of Arts en de eraan gelieerde universiteit . De verwarring wordt er niet minder op als men constateert dat in de naar het Engels vertaalde curricula ook voor de ‘in’-doctoraten de afkorting ‘PhD’ wordt gebruikt . Vertaald is er al eens geen verschil . Een heikel punt blijft de vraag of beide doctoraten dezelfde waarde hebben, wat hun civiel effect betreft . Of zorgt de ‘in’ voor een devaluatie in de connotatie?
Dit neemt niet weg dat de ‘in’-positionering begrijpelijk en allicht noodzakelijk is . Een doctoraat in de kunsten moet iets zijn dat niet kunstwetenschappelijk is: geen kunstgeschiedenis, geen esthetica, geen sociologie of antropologie of psychologie van de kunstproductie, geen musicologie en geen cultuur-, film-, theater-, dans- of literatuurwetenschappen . In deze domeinen kent men het klappen van de zweep . Om een hoogste wetenschappelijke graad te verlenen had het misschien kunnen volstaan een opleidingsprogramma te organiseren, zodat kunstenaars vrij eenvoudig in de wetenschapsmethodologie ‘over’ hun kunst geïntroduceerd werden, om dan een ‘gewoon’ doctoraat te kunnen maken . Of men had een duidelijker titel kunnen bedenken. ‘Master’ bijvoorbeeld, een verwijzing naar een mooi oud verleden. Maar ‘master’ was al toebedeeld aan een graad lager.
Het is dus anders verlopen . Van bij de aanvang waren er een positieve en een negatieve bedenking aanwezig . Het gaat enerzijds niet op dat een kunstenaar er naast het ontwikkelen van zijn artistieke praxis nog eens de zware last van het klassieke doctoraat bij zou moeten nemen . Anderzijds waren er grote verwachtingen van de specificiteit van de kennis die in de praktijk zit: in het materiaal en in de techniek, in het handelen zelf dus . De waarneming, de ervaring en het weten zijn anders als ze uit het brein komen van iemand die het ook kán . De kunstwetenschap zelf mag dus iets verwachten van deze evolutie van het onderzoek ‘in’ de kunsten .
Dit Standpunt
De hindernissen inzake de moeilijk af te bakenen eigenheid van het doctoraat in de kunsten hebben niet verhinderd dat er zich tijdens de totstandkoming van dit Standpunt een levendige en constructieve discussie ontsponnen heeft . ‘Constructief’, omdat ze binnen de Klasse van de Kunsten werd gevoerd . Zeggen dat in die omgeving een positieve attitude tegenover de kunsten en de verbetering ervan heerst, is een pleonasme . Even werd nog het plan geopperd om er een klasse- overschrijdend Standpunt van te maken . Een mooi idee, maar het zou te snel geleid hebben tot een discussie over de status van ‘wetenschappelijkheid’ en haar criteria, waarin strengheid hoog aangeschreven staat . Door de discussie binnen de Klasse van de Kunsten te houden werd het een reflectie over de fundamenten van de kunstproductie . De wetenschappelijkheid staat hier ten dienste van de kunst . De kunst behoudt haar autonome positie van ‘interpretatie van de werkelijkheid’ naast de wetenschap . Door haar wetenschappelijk te onderbouwen wordt haar positie versterkt om licht te laten schijnen daar waar de wetenschap niet over instrumenten beschikt om klaarheid te brengen . Samen leveren ze zo een bijdrage om de vormloosheden en de duisternissen in onze cultuur in te perken.
Het Standpunt bestaat, behalve uit deze inleiding, uit drie teksten en wordt afgesloten met een reflectie over de toekomst van deze evolutie in het hoger kunstonderwijs . De teksten hebben een diverse allure . Een eerste is van de hand van Willem Elias, tevens initiatiefnemer van het thema ‘Doctoraat in de kunsten’ . De tekst moet als een persoonlijk standpunt gelezen worden, weliswaar met akteneming door de Klasse van de Kunsten, waarbij ‘akteneming’ niet betekent dat elk lid het standpunt onderschrijft . Kernachtig samengevat drukt de tekst de overtuiging uit dat een doctoraat in de kunsten een belangrijk aspect kan zijn van de verdere academisering van het hoger kunstonderwijs . Hij beklemtoont ook het belang van een dergelijk proces . Wat niet wegneemt dat er blijvend interessante kunst gemaakt zal worden waarin de artistieke scholing niet zo’n grote rol zal spelen . Het autodidacte is belangrijk in het kunstenaarschap . Individueel biedt een doctoraat in de kunsten geen enkele garantie dat er betere kunst gemaakt wordt. Maar collectief is het belangrijk dat het bijdraagt aan het intellectuele klimaat van de kunstproductie . Bovendien is er de veronderstelling dat de kunstwetenschappen verruimd kunnen worden door theoretici die hun theorie ontwikkeld hebben vanuit de praktijk, een kennen vanuit een kunnen . De enige bezorgdheid die in de tekst geuit wordt is de verscheidenheid van de wijze waarop de doctoraten in de kunst in Europa, maar ook in Vlaanderen, tot stand komen . Zowel het proces als de vorm van het resultaat is niet uniform . Voor kunst is het niet-conforme geen probleem, voor de nieuwe wetenschap die de doctoraten in de kunst aan het ontwikkelen zijn, misschien wel .
Uit deze tekst werden vragen gedistilleerd . Daarover werd gediscussieerd in twee gespreksgroepen, met als resultaat twee synthetiserende teksten die het Standpunt meer profileren.1 In de eerste tekst, geredigeerd door dr. Tom De Mette en getiteld ‘Creëren is weten’, ligt de nadruk op de institutionele gevolgen van het nieuwe diploma en de relatie met het creatieve werk . Gevreesd wordt dat het belang van de persoonlijke artistieke ontwikkeling in het gedrang komt, wat niet wegneemt dat men het belang inziet van een specifiek artistiek onderzoek. In Knelpunten omtrent het doctoraat in de kunsten wordt de discussie overgedaan, met andere klemtonen maar een gelijkaardige bezorgdheid: onderzoek in de kunsten is een goede zaak en er zijn gevaren mee verbonden, maar het mag vooral de professionele kunstenaar niet uit het kunstonderwijs verjagen . Ook het grote verschil in aanpak blijft verwonderen . Het Standpunt wordt afgerond met een korte bespiegeling over de Toekomst van de doctoraten in de kunsten, met als belangrijke bedoeling de organisatoren in Vlaanderen van deze onderwijsvernieuwing een hart onder de riem te steken .
1 . Het doctoraat in de kunsten als onderdeel van de academisering van het hoger kunstonderwijs
Stilstaan bij het verschijnsel ‘doctoraat IN de kunsten’ betekent vandaag de dag dat je moet wijzen op de eigentijdse trend van wat men in het onderwijsbeleid de ‘academisering van de hogescholen’ genoemd heeft . Die houdt in dat de hogescholen aan dezelfde wetenschappelijke normen moeten voldoen als de universiteiten en dus op onderzoek gebaseerd onderwijs moeten verstrekken . Voor het hoger kunstonderwijs krijg je dan de rare constructie van een ‘academisering van de academies’, waarbij we onder ‘academie’ al het hoger kunstonderwijs verstaan. Verderop diversifiëren we nog, want de ene kunst is de andere niet, ook als het over onderzoek gaat .
Historische blik
De term ‘academisering’ is een neologisme dat is voortgekomen uit een vergetelheid: dat de moderne kunst het ont-academiseren als belangrijk doel had . In een ruimer perspectief zou men dan ook eerder van ‘re-academisering’ moeten spreken . De antieken ontwikkelden reeds kunsttheorieën . Hoewel we bij Homeros en Demokritos al eens een uitspraak over kunst vinden, kunnen we hier toch best bij Plato beginnen . Hij ontwikkelde het ‘mimesis’ begrip, de kunst als nabootsing, dat, hoewel het voor hem de basis was om kunst te wantrouwen als een te zintuiglijke aangelegenheid, model zou staan voor de academische kunst . Ook het ‘technè’ aspect kwam ter sprake, de nodige vaardigheid om iets te maken . Het werd door Aristoteles verder ontwikkeld tot een concept dat vandaag nog bruikbaar is . De Romeinen waren er minder mee begaan, al lezen we bijvoorbeeld bij Aulus Gellius in zijn Noctes Atticae een theorie over kleur, die door Umberto Eco zeer gewaardeerd werd . De middeleeuwse gilden hadden hun wijze van kennisoverdracht op basis van onderzoek en ervaring . Doorgaans wordt Leonardo da Vinci beschouwd als de grondlegger van de academie, omdat hij ook theoretische inzichten doorgaf . De academie ontwikkelde zich als een instituut waar onderzocht werd hoe het goddelijke of de idealiteit voorgesteld kon worden door bepaalde regels te volgen . Vrij onderzoek was dat niet echt, maar het was wel een voortdurend onderzoeken . (Dat lezen we ook op de website van de KVAB, onder ‘Geschiedenis’ .) We mogen de invloed van de renaissance op de westerse geschiedenis niet onderschatten . In het Italië van de 15de eeuw ontstonden gespreksgroepen van geleerden van allerlei slag die het voornamelijk hadden over filosofie, taal en wetenschap. Zij wilden onder andere de natuur, gezien als de samenhang van de kosmos, op een experimentele manier benaderen, vrij van overgeleverde en veelal foutieve ideeën . Zeg maar: de boekenwijsheden van de middeleeuwse scholastiek . Hier komen de twee betekenissen samen . Enerzijds is er het instituut academie, waar de wijze van kunst maken volgens bepaalde modellen doorgegeven wordt . Anderzijds is er de academie als plaats waar nagedacht en gediscussieerd wordt over hoe de werkelijkheid in elkaar zit . Terloops brengen we nog even in herinnering dat het woord ‘academisch’ oorspronkelijk niets meer betekent dan dat het een aangename plek was met olijfbosjes, weliswaar ter ere van Athena, de godin van de wijsheid . In de buurt van zo’n plek stichtte Plato zijn school, de Academie . Dit model herstelden de renaissance-geleerden graag in ere, samen met de naam .
De ‘academisering van de academie’, die een re-academisering inhoudt, betekent dus niets anders dan dat het kunstonderwijs zich moet bewegen in het ruimere debat van de reflectie over de werkelijkheid, en niet alleen in de autonoom gewaande artistieke realiteit . Het eerste was al te lang het monopolie van de universiteiten, die deze benadering van de werkelijkheid vanuit de renaissance ontwikkeld hebben en haar – niet te vergeten – via de Verlichting in een blijvende bevraging methodologisch op punt hebben gesteld . Toegegeven: het ontstaan van universiteiten dateert uit de middeleeuwen (11de eeuw) . Ze waren een afsplitsing van de kloosters, kenniscentra gespecialiseerd in de theologie, en werden meer profane plaatsen waar zaken over het leven geleerd werden die nuttig konden zijn .
Ik herhaal graag dat we het belang van de renaissance en het humanisme niet mogen miskennen. Enerzijds was er de filologische terugkeer naar de oude teksten van de ‘heidenen’ . Erasmus kan hier als schoolvoorbeeld dienen . Anderzijds was er het natuurkundige experiment, met Newton als held van de geest . Ook de rationaliteitsfilter van de Verlichting houdt men het best in gedachten.
Ook de oorspronkelijke relatie tussen kunst en religie mag men niet onderschatten . Dat is ook zo voor het onderwijs . Het wetenschappelijk onderzoek kan snel als ‘een gevaarlijk overbodig weten’ beschouwd worden . De aanvankelijke weigerachtigheid van het kunstonderwijs om te academiseren – en dus op een wetenschappelijke manier te praten over waarmee men bezig is – mag gerust een mythische dimensie van de artistieke attitude genoemd worden . De uitspraak dat ‘alles uit de buik zou komen’ is daar een mooi voorbeeld van . Kortom, het is belangrijk dat ook het kunstonderwijs zich baseert op een onderzoeksattitude wil het de kwalificatie ‘hoger’ behouden.
Wetenschappelijk onderzoek
Ver zijn we nog niet met onze inleiding . Want wat is onderzoek? Het woord en ook het werkwoord ‘onderzoeken’ behoort tot het soort waarbij men minstens met één adjectief of bijwoord moet verduidelijken waarover men het heeft om betekenis te krijgen . Is onderzoeken immers niet de meest evidente handeling die is verbonden met de ontwikkeling van de hersenen van het zoogdier ‘mens’? Het gaat met name om het in werking zetten van zo veel mogelijk zintuigen, met een al dan niet terechte voorkeur voor het oog, om waar te nemen en vervolgens het waargenomene te ordenen binnen een bestaand categoriesysteem dat dynamisch is of, als het nog niet bestaat, binnen een te construeren systeem . De grote veelheid waar dit toe leidt, valt niet over één kam te scheren: het gaat van het spoorzoeken van de Indiaan en het uittesten van kruiden door de medicijnman tot forensisch, medisch... wetenschappelijk onderzoek . Over dit laatste gaat het hier . Interessant is dat een niet gering aantal betrokkenen het sluwe idee bedacht hebben om de artistieke praktijk zelf ook ‘onderzoek’ te noemen . Aan de VUB heeft met dit zelfs een tijdlang geclaimd als het ‘Brusselse model’ . Kunst maken is inderdaad een zoekproces: wat wil ik vertellen? Wat ga ik maken? En hoe ga ik het maken? Dit is per definitie iets anders omdat het geen metaniveau heeft, een afstand van waaruit naar de artistieke praktijk gekeken wordt . Picasso’s gevleugelde woorden ‘Ik zoek niet, ik vind’ zijn daar een bevestiging van .
Blijft de vraag wat men onder ‘wetenschappelijk’ moet verstaan . Daarover bestaat binnen de wetenschap zelf geen consensus . Die discussie is zelf al een belangrijk aspect van de wetenschappelijkheid . Zo is er de opsplitsing tussen de exacte (natuur)wetenschappen en de menswetenschappen . De geschiedenis van de natuurwetenschappen toont dat zich vergissen menselijk is . Daarenboven kampen de humane wetenschappen geregeld met methodetwisten . Er zijn er die bij het handboek ‘logica’ zweren en vinden dat de menselijke ervaringen en gedragingen zo kwantitatief mogelijk geregistreerd moeten worden, naar het model van de natuurwetenschappen . Deze (neo)positivisten geloven in ‘discursiviteit’, een mooie term om te stellen dat alles op redelijke, zeg maar: logische, basis uiteengezet moet kunnen worden, zodat we weten waarover we spreken . Tegenover dit kwantitatieve staat het kwalitatieve onderzoek, dat meer belang hecht aan de verhalen die verteld worden . De grote vondst was hier dat het er niet zozeer op aankomt de verschijnselen te verklaren dan wel ze te begrijpen, er de door de mens gegeven zin van in te zien. Probleem is dat dit wel eens leidt tot woordenkraam .
Het is duidelijk geen evidentie de kunstwereld van vandaag op morgen te verplichten om in dit wetenschappelijke spel van de universiteiten mee te spelen . Misschien willen politici hier wat te snel gaan. Er is ook geen enkele reden om geen rekening te houden met de exacte wetenschappen . Schilderkunst is immers scheikunde . (De liefde is dat ook, als dat een troost mag wezen .) En de band met technologie brengt de kunst dicht bij de ingenieurswetenschappen, die andere tak van het homo faber zijn . Wat de menswetenschappen betreft, is de logische rationaliteit geen evidentie . Hoewel de conceptuele kunst graag met Wittgenstein dweept, vrees ik dat Wittgenstein geen goede criticus van dat werk zou geweest zijn, zelfs niet in de meest cerebrale uitingen . Hij hield daarenboven van de populaire cultuur . Zoals overigens ook Freud de band tussen de psychoanalyse en het surrealisme niet zag . Op het einde van de rit ontsnapt de conceptuele kunst doorgaans aan de logica . Het dichtst staat kunst bij het kwalitatieve onderzoek, omdat het twee wijzen zijn om de wereld te begrijpen . De ‘subjectiviteit’ als uiteindelijk enig fundament is in beide gevallen de basis.
Wetenschap en kunst
Wat is dan het verschil tussen wetenschap en kunst? Naast de oudste kennis – de godsdienstige waarheden, de theologie – zijn wetenschap en kunst, zoals gezegd, manieren om de wereld te verklaren of op zijn minst te begrijpen als er niet veel te verklaren valt . De theologie heeft haar eigen waarheden, daar gaat het hier niet over . De wetenschap is juist in de mate dat ze die juistheid kan bewijzen. Zo niet moet iets herbekeken worden. Men kan ook besluiten dat er meer dan één juiste visie op hetzelfde is . In het ene geval kan dat beter dan in het andere . In haar verslaggeving over de feiten poogt wetenschap zo weinig mogelijk retorisch te zijn, wat vaak niet lukt . Hoe dan ook, ze poogt zo adequaat mogelijk te beschrijven, ver van de literatuur .
De wetenschappelijke betekenis hangt af van de feiten, niet van de taal die de feiten boekstaaft . Kunst is ook altijd ‘juist’ omdat ze in de hoogste mate retorisch is en dus een eigen vorm geeft aan een visie . Ze produceert tekens die open zijn voor interpretatie . Dat is de regel vanaf de moderne kunst, maar hij geldt vaak ook voor de oude kunst . De Tuin der lusten van Hiëronymus Bosch kan zowel de zonde bestrijden als inspiratie bieden voor zondaars . Dat geldt overigens ook nog voor het werk van onze KVAB-confrater Jan Fabre . De kunst moet dus op de kwaliteit van haar vorm beoordeeld worden . Dat de inhoudelijke waarde minimaal kan zijn, is geen probleem, omdat het uiteindelijk maar het standpunt is van een individu dat al dan niet gedeeld zal worden door een publiek, zelden door de hele mensheid . De verdoken aanhangers van Franco in Spanje houden nog altijd niet van Picasso’s Guernica . Dat is het grote verschil met de wetenschap . Als een politicoloog een analyse geeft van verkiezingsuitslagen, verwachten we dat die op onderzoek gebaseerd is en dat hij goed aangeeft vanaf wanneer hij zijn persoonlijke interpretatie laat spreken .
Het basisverschil tussen kunst en wetenschap blijft dus dat de wetenschap haar kwaliteit moet halen uit de veralgemeenbaarheid, en de kunst uit haar uitzonderlijkheid . Overal in het universum en van alle tijden: dat is het hoogste doel voor een wetenschappelijke uitspraak die de status van natuurwet beoogt . Binnen een bepaald relativisme is een wetenschapper ook al tevreden als iets geldig is in een bepaalde periode op een bepaalde plaats . Om de onhaalbaarheid van objectiviteit op te lossen hebben de menswetenschappers het begrip ‘intersubjectiviteit’ uitgevonden . Het betekent dat een wetenschappelijk voldoende aantal mensen een gelijkaardige subjectieve ervaring hebben zodat de som van die ervaringen in de richting van objectiviteit gaat .
Als men stelt dat het verschil tussen wetenschap en kunst overeenkomt met het onderscheid tussen het algemene en het bijzondere, dan is dat niet niets . Het is zoiets als dag en nacht. Voor kunst gaat men er per definitie vanuit dat iets gemaakt wordt door een of een paar uitzonderlijke figuren van wie men benieuwd
is hoe zij hun bijzondere visie vormgeven. Zelfs van een film blijft, naast een steracteur, enkel de naam van de regisseur hangen. Maar zoals de doelstelling van de ‘veralgemeenbaarheid’ in veel gevallen betwijfeld kan worden, zo is dat ook het geval met het zogenaamde uitzonderlijke individualisme van de kunstenaar . Terwijl voor zichzelf aan wetenschap doen belachelijk zou zijn, is dat in de kunst in principe mogelijk . In werkelijkheid zou een meesterwerk dat alleen door de maker (h)erkend wordt een vrij droevige zaak zijn . Elke artistieke individualiteit verlangt naar een steeds groter publiek . Dat benadert de intersubjectiviteit uit de wetenschap . Het verschil tussen de bewering dat iets wetenschappelijk bewezen is en dat iets een interessante artistieke visie is, blijft . Kunst maken is zoeken, niet onderzoeken. Mocht het onderzoeken zijn, dan zou dat betekenen dat bijvoorbeeld een kunstenaar alle mogelijke vormen voor een bepaalde uiting systematisch zou moeten uitproberen en vervolgens voor de beste versie kiezen . Alle mogelijke kunstwerken (‘hypothesen’, in de taal van de wetenschappers) vooropstellen om er het ‘juiste’ uit te kiezen kan per definitie niet. Vanuit een artistieke intuïtie wordt maar één vondst (zonder de negatieve connotatie van ‘al te toevallig’ eraan vast te knopen) gezocht . Soms met voorbereidende oefeningen, nooit met een systematiek zoals in de wetenschap .
Het gaat hier uiteraard niet om kunst als zoektocht naar een interessante vorm voor de menselijke realiteit, maar over de vraag of onderzoek ‘in’ de kunst iets anders is dan wetenschappelijk onderzoek . Het nieuwe van de vernieuwing, het leidende principe van de moderne kunst tot op vandaag, is niet absoluut. Men kan zich de vraag stellen of een verzameling waarvan de vormprincipes steeds zouden vernieuwen wel als kunst herkend zou worden . Nieuwe vormprincipes vergen herhaling, een reële uitbreiding die in wezen oneindig is en die men de ‘verworvenheden’ van de kunst kan noemen . Het surrealisme leeft nog, net zoals het expressionisme . Het nieuwe wordt ook niet uit het niets gecreëerd . De kunstgeschiedenis leeft erin voort (diachronisch) . Het nieuwe wordt ook niet alleen gecreëerd, er is sprake van gelijktijdigheid en intertekstuele verwantschappen (synchronisch) . Het nieuwheidsprincipe belet dan ook niet dat er regels in de kunst zijn . De kunst zelf brengt ze voort met een vrij grote autonomie en er zit een dynamiek in . Regels zijn bestudeerbaar . Kunst kan complex genoemd worden, maar is niet complexer dan het menselijke brein (psychologie) of de natuur (natuurwetenschappen) . Er is dan ook geen enkele reden om kunst niet te onderzoeken .
Wat hierboven wordt beschreven, is geen fundering van de kunstwetenschappen, of toch zeker niet alleen dat . De kunstwetenschappen hebben hun eigen recente geschiedenis, die nauw verbonden is met het museumwerk . Daarenboven heeft de naamsverandering van ‘kunstgeschiedenis’ naar ‘kunstwetenschappen’ niet belet dat de historische benadering het hoofdbestanddeel blijft . Wat ontwikkeld moet worden is een kunstwetenschap ten voordele van de creatie van kunst en beoefend door kunstenaars . Ook het hoger kunstonderwijs moet, wil dat onderwijs ‘hoger’ blijven, gebaseerd zijn op onderzoek . Dat is iets heel anders dan universitaire theoretici die kunstvakken komen geven aan studenten die iets kunnen wat de theorie-docenten doorgaans zelf niet kunnen: kunst maken . Wetenschappelijk onderzoek vanuit een artistieke praktijk is een aanvullende discipline van de reeds multidisciplinaire benadering van de kunsten (filosofie, geschiedenis, sociologie, psychologie...) .
Academisering?
‘Maakt men daardoor betere kunstenaars?’ is een vraag die geregeld gesteld wordt . ‘Neen,’ is het antwoord van de kunstcritici onder ons . Een goede kunstenaar heeft niet per se hoger kunstonderwijs nodig. Meestal beschikt hij over een aantal kwaliteiten, al eens ‘talent’ genoemd, aangevuld met een meer dan normale gedrevenheid om met die mogelijkheden iets materieels vorm te geven . Daarenboven hebben kunstenaars een groot autodidactisch vermogen . Een vakscholing zou volstaan, maar ook dat hoeft zelfs niet in een instituut . Om een goede kunstenaar te worden heeft men geen hoger onderwijs met master- finaliteit nodig. Het is ook een verkeerde gedachte dat door de kunstwereld (kritiek en markt) hoog gequoteerde kunstenaars de beste lesgevers zouden zijn . Zij kunnen wel dienstdoen als wisselende gastdocenten, vertegenwoordigers uit het werkveld, om hun ervaring te delen . Het heeft natuurlijk ook geen zin dat economisch slecht gewaardeerde kunstenaars lesgevers zouden worden . Frustratie is niet altijd een goede motivatie . Het moeten wel kunstenaars zijn die, wat ook hun maatschappelijke positie is in de kunstwereld, bereid zijn een onderzoeksattitude aan te nemen als basis voor hun onderwijs . Een loopbaan lang over zichzelf vertellen via het eigen werk lijkt niet langer een goede achtergrond voor cursussen in het hoger kunstonderwijs . Op termijn levert de onderzoeksattitude niet per se buitengewone kunstenaars op, want dat blijven de zonderlingen . Wie ongeschoold is, zal nog altijd een groot kunstenaar kunnen worden. Maar hoger kunstonderwijs leidt niet enkel tot het kunstenaarschap, zoals rechten studeren ook niet per se de advocatuur inhoudt . De andere mogelijke jobs in de creatieve sector vereisen ook een degelijk onderwijskorps, dat zich op onderzoek baseert .
De wereld zit vreemd in elkaar. Men heeft eerst de hogescholen gelijkgeschakeld aan de universiteiten (het Onderwijsdecreet van 1994) en pas nadien moesten ze ‘academiseren’ en dus gelijkwaardige kwaliteit leveren als de universiteiten . Vanwaar dan de verwondering als nu met aandrang gevraagd wordt alle aspecten van de academisering te realiseren, waaronder niet het minst het onderzoek? De tijd van de academie als een semibegeleid autodidactisch onderwijs is stilaan voorbij .
Moeten kunsthogescholen nu ‘universiteit’ spelen? Zeker niet. Daarvoor is het universiteitsmodel te saai en bepaald onvruchtbaar door de huidige wedloop naar het grootste aantal A1-publicaties in weinig gelezen internationale vaktijdschriften.
De academisering moet men in grote mate zelf ontwikkelen en die ontwikkeling moet op een eigen wijze geaccrediteerd worden . In beperktere mate – maar toch binnen de maat – moet de academisering ook zichtbaar worden . Het gaat erom dat men op een welbepaalde wetenschappelijke manier aan onderzoek doet en er volgens de regels verslag over uitbrengt .
Men mag de academiseringsopdracht niet zien als het zoveelste nieuwe richtlijntje van onderwijsministeries . Het is een belangrijk aspect van een tijdsverandering . Na het ondermijnen van de academies als een canon van te volgen regels komt er al sinds de jaren 1980 een re-academisering aan, niet in de gedaante van het opstellen van regels, maar als de ontwikkeling van een open onderzoekscultuur . De ‘geboren’ kunstenaar die de lessen filosofie verkeerd begrepen heeft en zijn laars lapt aan technieken, zal nog steeds een interessante kunstenaar kunnen zijn. Maar om iets niet te verstaan en verkeerd te doen heb je het onderwijs niet nodig . Het zal overigens in zijn palmares nog steeds niet misstaan dat hem in alle kunstscholen de deur gewezen werd . Het Van Gogh-syndroom blijft leven .
De re-academisering moet men zien als een deel van de beweging waarin de kunstenaar zich vanuit de marge van de maatschappij beweegt naar een nieuwe integratie in het sociale gebeuren . Dat de aangegeven periode samenvalt met de aanvang van het postmodernisme, kan als een positief aspect van deze culturele wending bekeken worden . Kunstenaars hebben altijd behoord tot de intellectuelen van de maatschappij . Deze positie kan alleen maar versterkt worden.
2 . Creëren is weten: over academisering en een doctoraat in de kunsten
Dit hoofdstuk kwam tot stand met Tom De Mette als auteur en als deelnemers aan het gesprek: Ronny Delrue, Lucien Posman, Piet Swerts en Bart Verschaffel.
De tendens tot academisering zet zich met de implementatie van het zogenaamde ‘hogescholendecreet’ de jongste jaren ook door in het hoger kunstonderwijs . Verschillende systemen om te doctoreren in de kunsten bestaan momenteel naast elkaar. Meningen en ervaringen lopen hierbij vaak uiteen. Reden genoeg om een groep experts uit het hoger kunstonderwijs samen te brengen voor een debat . Dit hoofdstuk werd geredigeerd door dr. Tom De Mette op basis van een focusgroep over de problematiek van het doctoraat in de kunsten, die plaatsvond op 23 maart 2015 te Brussel .
2.1 Hervorming van het hoger onderwijs
Met het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap onderging het landschap van het hoger onderwijs in Vlaanderen een ingrijpende transitie . Het hogeschoolonderwijs, toen nog 163 hogescholen verspreid over Vlaanderen, werd losgekoppeld van het secundair onderwijs en diende afgestemd te worden op het universiteitsonderwijs (cf . het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap) . Deze hervorming uitte zich in meer eenheid in de regelgeving met betrekking tot het hoger onderwijs, onder meer op het vlak van financiering, kwaliteitszorg en inschrijvingsgelden . Bovendien streefde het Hogeschooldecreet naar een schaalvergroting om de versnippering van opleidingen en middelen te rationa- liseren . Het studieaanbod werd gerationaliseerd door een reorganisatie van de opleidingen in 11 studiegebieden en er kwam een fusie die de 163 ver- snipperde onderwijsinstellingen tot 22 hogescholen terugbracht . Voorts kregen de hogescholen een grotere vrijheid doordat de overheid haar rol beperkte tot het uitzetten van algemene beleidsrichtlijnen en het voorzien in adequate middelen door een enveloppefinanciering. In ruil voor deze groeiende autonomie eiste de overheid meer inspraak van personeelsleden (hogeschoolonderhandelingscomité) en studenten (studentenraad), en ook een permanente interne en externe kwaliteitsbewaking met een periodieke controle door visitatiecommissies .
De hervorming van het hoger onderwijs impliceerde ook een wijziging in het statuut en de opdracht van het onderwijzend personeel . Er kwam een uitbreiding op het vlak van competentieontwikkeling, maatschappelijke dienstverlening en participatie aan projectmatig onderzoek . Naar analogie met het universitaire model werd de loopbaan van hogeschooldocenten georganiseerd in een systeem van tijdelijk assistentschap, een vaste benoeming als docent en een eventuele bevordering tot hoogleraar . De vaste benoeming en de bevordering vereisen in principe, net zoals aan de universiteit, een doctoraatsdiploma. De filosofie van het decreet lijkt duidelijk: een hogeschool wordt geacht te beschikken over een kern van lesgevers die als onderzoeker zijn opgeleid, onderwijs op onderzoek kunnen betrekken en zo het ‘academisch karakter’ van het onderwijs kunnen garanderen (Verschaffel, 2006) . De doctoraatseis vormt een probleem in het hoger kunstonderwijs . Aangezien er in Vlaanderen geen universitair kunstonderwijs bestaat, beschikken veel docenten aan de kunsthogescholen niet over een doctoraat . Daarom voorzag het hogeschooldecreet in een uitzonderingsregeling voor het hoger kunstonderwijs: een ‘erkenning van artistieke bekendheid’ zou gelden als een equivalent van een doctoraat, met dezelfde rechten en plichten. Met artistieke bekendheid wordt bedoeld dat docenten als kunstenaar actief zijn in de hedendaagse internationale kunstwereld . In 1999 werd een ‘Commissie tot erkenning van de artistieke bekendheid’ opgericht, die moest toezien op de uitvoering van deze decretale bepaling .
We moeten hier nog een andere hervorming vermelden, die is doorgevoerd op grond van de verklaringen van de Sorbonne (1998) en Bologna (1999). Met de Sorbonne-verklaring Joint declaration on harmonisation of the architecture of European higher education systems, bekrachtigd en uitgebreid door de Bologna- verklaring, beslisten de Europese onderwijsministers het Europese systeem van het hoger onderwijs intern beter af te stemmen en dus vergelijkbaar en mobieler te maken . Door de Angelsaksische bachelor/master-structuur op te leggen konden Europese hogere opleidingen bovendien extern getoetst worden aan de internationale standaarden . In het Vlaamse landschap van het hoger onderwijs leidden deze beslissingen tot een associatievorming van hogescholen met universiteiten, waarbij de universiteiten de hogescholen een kader van wetenschappelijk onderzoek zouden aanreiken . Het verbinden van hogescholen aan een universiteit, aanvankelijk op regionale basis, zou voorts een samenhangend academisch onderwijsaanbod mogelijk maken .
We kunnen stellen dat de overheid door deze hervormingen een poging ondernam om het hoger onderwijs verder te professionaliseren, te internationaliseren en uiteindelijk te ‘academiseren’. Met de erkenning van artistieke bekendheid werd als het ware ook een brug geslagen tussen wetenschappelijk en artistiek onderzoek. De vraag is echter of, in welke mate en hoe deze twee vormen van onderzoek adequaat op elkaar betrokken kunnen worden.
2.2 Onderzoeksopzet en methodologie
Rond deze vraagstelling werd een focusgroep opgericht . Van de negen uitgenodigde experts in het hoger kunstonderwijs namen er vier rechtstreeks aan de groepsdiscussie deel . Anderen participeerden indirect, via schriftelijke en/ of mondelinge communicatie . Het gesprek werd door een externe onderzoeker, Tom De Mette, gemodereerd en integraal geregistreerd. Van de geluidsopname werd vervolgens een transcriptie gemaakt . Samen met de overige informatie, die indirect werd verkregen, vormde dit de basis van een kritische analyse, met als doel: op wetenschappelijke basis inzicht verwerven in het discours binnen het Vlaamse landschap van het hoger kunstonderwijs over de problematiek van het doctoraat in de kunsten .
Initiatiefnemer van de focusgroep was Willem Elias, die zich door de jaren heen als specialist in de kunsteducatie ook heeft toegelegd op het kunstonderwijs als systeem dat kunstenaars vormt . Hij volgde vanaf 1994 de eerste bewegingen om te komen tot een doctoraat verbonden aan het kunstonderwijs . Hij was ook voorzitter van talrijke commissies die de problematiek van dat onderwijs bespraken . Het is op basis van enkele van zijn stellingen over het doctoraat in de kunsten zoals die ook in het eerste deel van dit Standpunt te lezen zijn, dat de focusgroep inhoudelijk werd gevoed . Hij was aanwezig bij de focusgroep, maar nam niet deel aan de discussie . In wat volgt, bespreken we thematisch de resultaten van de analyse van deze groepsdiscussie .
2.3 Doctoreren in de kunsten: over formats en finaliteit
Van alle deelnemers aan de focusgroep behaalde de helft een doctoraat in de kunsten . Eén deelnemer is houder van een doctoraat in de wijsbegeerte . Nog een andere expert beschikt niet over een doctoraatstitel, maar is gelijkgesteld dankzij de erkenning van artistieke bekendheid . Alle deelnemers zijn als onderwijzend personeelslid verbonden aan een kunsthogeschool die geassocieerd is aan een Vlaamse universiteit . De helft zit bovendien in een bestuursorgaan en/of commissie die rechtstreeks betrokken was bij de onderwijshervormingen uit de periode 1994-1999 .
De persoonlijke ervaringen van de deelnemende houders van een doctoraat in de kunsten liggen op eenzelfde lijn . Voor deze twee participanten aan de focusgroep, die beiden artistiek actief zijn (als musicus en als beeldend kunstenaar), betekent het maken van een doctoraat in de kunsten een periode van diepgaande reflectie over de eigen artistieke praktijk . Doctoreren in de kunsten was voor hen een gelegenheid om afstand te nemen van de loutere productie van kunst en om vanuit die afstand een kritisch onderzoek te ontwikkelen . Er wordt echter ook een bedenking gemaakt bij de idee dat een doctoraatsonderzoek in de kunsten zich op de eigen artistieke praktijk richt . Het is moeilijk om, naar analogie met de afstand die wetenschappelijke onderzoekers dienen te bewaren ten aanzien van hun onderwerp, als kunstenaar objectief te reflecteren over het eigen werk.Daartegenover bieden gesprekken van kunstenaars-doctorandi over het werk van andere kunstenaars net wel die analytische en objectieve afstand . Een deelnemer geeft in dit verband het voorbeeld van de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, Nederland .
De groepsdiscussie maakt bovendien duidelijk dat het begrip ‘doctoraat in de kunsten’ aan diverse kunsthogescholen heel verschillend wordt ingevuld, zowel qua vorm of format als inhoudelijk. Wat de finaliteit van een doctoraat in de kunsten betreft, bestaan er uiteenlopende opvattingen . In sommige gevallen wordt van doctorandi dezelfde output verwacht als van universitaire doctorandi: de publicatie van A1-artikels in wetenschappelijke tijdschriften . In andere kunsthogescholen concentreert het doctoraat in de kunsten zich grotendeels op de productie van eigen werk met een aanvullende, grondig uitgeschreven reflectie. De deelnemers benadrukken dat deze onderlinge verschillen ook disciplineafhankelijk zijn . Een doctoraat in de beeldende kunsten is niet hetzelfde als een doctoraat in de muziek of in de audiovisuele kunsten (film en fotografie). Alle deelnemers zijn dan ook gewonnen voor een flexibel model waarin een doctoraat dat is geschoeid op de leest van een doctoraat aan de universiteit, slechts een van de formats is .
2.4 Waarom als kunstenaar doctoreren? Over persoonlijke impact en civiel effect
Ondanks de intentie om via de recente Europese hervorming het hoger onderwijs in Vlaanderen beter af te stemmen op, en dus beter vergelijkbaar te maken met, andere hogere opleidingen in binnen- en buitenland, stellen verschillende deelnemers aan de focusgroep vast dat er op het vlak van doctoraten in de kunsten grote verschillen bestaan . Zo leerden ervaringen met het Angelsaksische systeem van doctoreren een van de deelnemers dat het behalen van een PhD als componist gelijkenissen vertoont met een Vlaamse master in compositie . Anderzijds kan binnen de context van een conservatorium een doctoraat in de muziek vergeleken worden met de zogenaamde virtuozenprijs . Er is geen consensus in de groep over de stelling dat het grote aandeel van doctoraatstudenten componisten zouden zijn die zich vooral richten op een technisch-theoretisch doctoraatsonderzoek . Ook uitvoerende muzikanten vatten steeds vaker een doctoraat in de kunsten aan . Al wordt in dit verband de nuance gemaakt dat het vooral om jonge kunstenaars en musici gaat die hiervoor opteren . Hierin schuilt een valkuil, menen een aantal experts . Een doctoraat in de kunsten maken impliceert dat je tijdelijk de praktijk van je eigen carrière terugschroeft . Een dergelijke onderbreking in de praktijkontwikkeling van een jonge kunstenaar kan een belangrijke reden zijnom alsnog af te zien van een doctoraatsopleiding. Maar evengoed kiezen jonge kunstenaars bewust voor een doctoraat in de kunsten, met het oog op een carrière op beleidsniveau of als opstap naar een promotie tot hoofddocent of hoogleraar in het hoger kunstonderwijs . Het doctoraat in de kunsten is nog vrij recent en er is op dit ogenblik in Vlaanderen nog steeds een tekort aan hogeschooldocenten die houder zijn van een doctoraat . Een euvel dat vaak creatief wordt opgelost met de erkenning van artistieke bekendheid, meent Verschaffel (2006) .
De vraag naar het ultieme civiele effect wordt gesteld: wat willen we uiteindelijk bereiken met die doctoraten in de kunsten? We willen ‘slimme(re)’ kunstenaars afleveren, menen de experts, en we willen dat de kennis die vervat zit in de culturele en artistieke productie de weg terugvindt naar de maatschappij . Het einddoel van ‘slimme(re)’ kunstenaars impliceert volgens enkele deelnemers ook dat er in de doctoraatsopleidingen voldoende ruimte moet zijn om kunstenaars mondig(er) te maken . Opnieuw lijken hier de verschillen tussen kunstdisciplines een rol te spelen .
Er is in de focusgroep onenigheid over de ‘mondigheid’ die kunstenaars al dan niet voldoende beheersen . Voor enkelen is het louter een kwestie van taalvaardigheid, die je met de gepaste training kunt opschroeven Voor de meerderheid van experts reikt de nood aan educatie op het vlak van retoriek en de ontwikkeling van een eigen, goed onderbouwd en beargumenteerd discours verder dan het sleutelen aan de taalkundigheid bij doctoraatstudenten in de kunsten. Men is het erover eens dat je deze leerdoelstelling moeilijk kunt realiseren door vast te houden aan het isolement van het eigen atelier. Een grondige en kritische reflectie over de eigen artistieke praktijk kan niet losgezien worden van een maatschappelijke confrontatie . Daarom kan een doctoraatsonderzoek in de kunsten zich bezwaarlijk beperken tot het afleveren van academische publicaties, zonder dat daaraaneen maatschappelijk debat gekoppeld wordt . Sommige experts zijn evenwel van mening dat de academische publicatie van hun onderzoek een nieuwe opportuniteit vormt voor artistieke onderzoekers, die zonder de context van een doctoraat in de kunsten wellicht niet zou bestaan . Een gevolg van deze nieuwe opportuniteit is dat zich een nieuw soort kunstenaar aan het ontwikkelen is: iemand die vanuit een wetenschappelijke houding de maatschappelijke relevantie van kunst opnieuw kritisch in beschouwing neemt en via een doctoraat in de kunsten tot uitdrukking wil brengen in het publieke debat . Ergo, louter inzetten op het bewijzen van artistieke excellentie volstaat niet .
2.5 Doctoraat in of over de kunsten: who’s in a name?
De discussie in de focusgroep maakt ook vrij snel duidelijk dat de pogingen tot gelijkschakeling tussen een doctoraat in de wetenschappen en een doctoraat in de kunsten alleen maar een fundamenteel onderscheid scherp stellen: het voeren van een wetenschappelijk onderzoek over kunst versus een artistiek onderzoek . De meerderheid van de deelnemers waarschuwt voor een te verregaande gelijkschakeling van universiteiten en kunsthogescholen .
Momenteel is er sprake van een dictaat vanuit de universiteiten naar de hogescholen met betrekking tot de wijze waarop kennis het best wordt geproduceerd en gecommuniceerd . De vergelijking wordt gemaakt met de humane wetenschappen, die in het gelid lopen van de positieve of exacte wetenschappen . Het is volgens sommige experts in de focusgroep meer dan waarschijnlijk dat ook van het doctoraatsonderzoek in de kunsten verwacht wordt dat het in datzelfde gelid gaat lopen . Toch blijkt het voor de focusgroep bijzonder moeilijk om een sluitend antwoord te formuleren op de vraag naar een egalisering tussen verschillende vormen van onderzoek . Er zijn gemeenschappelijke punten, zoals het continue proces van discursiviteit waarbij bijtijds teruggekoppeld wordt naar de praktijk of naar het netwerk binnen een specifiek domein van expertise en kennisontwikkeling. Zoals een wetenschapper in congressen en publicaties regelmatig zijn bevindingen presenteert en toetst aan een internationale academische gemeenschap, zo koppelt een kunstenaar zijn discours door tentoonstellingen en projecten met regelmaat aan een internationale artistieke gemeenschap . Doet hij dat niet, dan verwordt een doctoraatsonderzoek al snel tot een ‘intellectuele masturbatie’ .
In de focusgroep maakt men zich vooral zorgen over de bereidheid van de overheid om het artistieke onderzoek in het kader van een doctoraat in de kunsten als gelijkwaardig te zien met wetenschappelijk onderzoek aan de universiteiten . Het gevaar bestaat dat artistiek doctoraatsonderzoek wordt ingesloten in de onderzoekspraktijk van de kunstwetenschappen, de theaterwetenschappen, de musicologie... In dat geval gaat het om een doctoraat over de kunsten en niet in de kunsten, vindt een aantal experts .
De bezorgdheid onder de leden van de focusgroep gaat vooral over de positie die het artistieke onderzoek inneemt ten aanzien van het wetenschappelijke onderzoek, meer in het bijzonder bestuurlijk. Moet een doctoraatsopleiding in de kunsten zonder meer ingekanteld worden in de bestaande bestuurlijke structuur van de universiteit? Of zal er ruimte zijn om te onderhandelen over de uniciteit van het artistieke onderzoek binnen de kunsthogescholen? Voor enkele experts illustreren deze vraagstukken de kinderziekten waarmee het doctoraat in de kunsten momenteel af te rekenen heeft . De organisatie van de opleiding is nog vrij nieuw en moet ruimte krijgen om te groeien en om inzichten te bieden over hoe deze vragen het best beantwoord kunnen worden . Doctoraatsstudenten in de kunsten een ander statuut geven dan de overige doctoraatsstudenten en het doctoraatsdiploma in de kunsten anders benoemen dan een universitair doctoraatsdiploma riskeert een onderscheid in het leven te roepen dat misschien niet nodig is .
Er bestaan in de focusgroep nogal wat reserves over de inkanteling of minstens het samenbrengen van een universitair systeem met zijn reguliere, academische doctoraatstudenten en parcoursen enerzijds en het systeem – of beter: de systemen – van doctoreren zoals kunsthogescholen dat momenteel inrichten ten behoeve van hun studenten/kunstenaars . Universiteiten investeren in doctoraten opdat ze iets opbrengen, zowel wetenschappelijk-intellectueel als financieel. Met de kunsten is er echter niets te verdienen . Doctoraten in de kunsten gaan nooit ‘opbrengen’, toch niet op korte termijn. Men moet heel goed beseffen, was de teneur in de focusgroep, dat de integratie van de kunsten een voedingsbodem is die niet onmiddellijk opbrengt maar een soort sfeer creëert . Je creëert als het ware een voedingsbodem die niet onmiddellijk in centen te vertalen is . En in tijden van crisis, waar er overal geldtekort is, vormt dat een probleem . De oplossing is niet het organiseren van een tentoonstelling, zodat de investering in zo’n doctoraten toch zouden opbrengen . Wel het tegenovergestelde...
Die bezorgdheid over een zogenaamde return on investment of de rendabiliteit van een doctoraat is een gedeelde bezorgdheid van universiteiten en hogescholen . Maar er speelt bij de kunsthogescholen nog een andere, mogelijks meer immanente factor mee . In hogescholen, en dus ook in het hoger kunstonderwijs, is de praktijk de prioritaire focus van de opleiding . De ervaringen van verschillende leden in de focusgroep leert niettemin dat veel hogeschoolstudenten intellectueel in de kou blijven tijdens de opleiding . Er zijn er die stoppen met hun studies of die een parallelstudie aanvangen . Een doctoraat in de kunsten kan deze trend misschien ombuigen en een intellectuele meerwaarde toevoegen aan opleidingen in het hoger kunstonderwijs . Een vraag die een lid van de focusgroep daarbij stelt is of de academisering in het hoger kunstonderwijs zo begrepen moet worden en of de ‘inkanteling’ van kunsthogescholen in universiteiten binnen de context van de huidige bestuurscultuur aan universiteiten een dergelijk ‘intellectueel surplus’ kan garanderen . Ter vergelijking: de menswetenschappen verliezen steeds meer het pleit in allerlei bestuursorganen en raden . Steeds vaker gaan ze mee in het discours van output via publicaties . De marge, aldus de focusgroep, voor andere formats voor ‘cultuuronderzoek’ wordt op die manier alsmaar kleiner .
Sommige experts zien wel groeimogelijkheden en menen dat een doctoraat in de kunsten tegen de achtergrond van de academisering, meer specifiek binnen de context van samenwerking tussen kunsthogescholen en universiteiten, tijd vergt . De eerste generaties ‘doctors in de kunsten’ kunnen na verloop van tijd ingeschakeld worden voor de begeleiding van nieuw doctoraatsstudenten . Op die manier ontstaat vroeg of laat een nieuwe cultuur binnen het doctoraatssysteem . Ook over deze redenering bestaat er scepsis in de groep . Kan een kunstopleiding werkelijk opleiden tot kunstenaar? Of word je pas kunstenaar ‘in de wereld’? Een opleiding kan goed leren wat kunst is, onder meer door voldoende in te zetten op reflectie en kunstgeschiedenis e.d. Maar om kunstenaar te worden hoef je niet noodzakelijk een kunstenaarsopleiding te volgen . Een groot deel van onze zeer goede kunstenaars in Nederland en België heeft absoluut geen kunstopleiding gevolgd . Zij hebben iets anders gedaan . Het is wel heel belangrijk dat veel mensen in de samenleving goed weten wat kunst is, omdat net zij de eerste kringen gaan vormen rond de kunstenaars op het moment dat ze moeten beginnen te werken . Het is hun eerste publiek . De maatschappij is een soort van toetssteen voor dat kunstenaarschap en het culturele debat is wat de artistieke praktijk vorm geeft .
2.6 Slotbeschouwing
Er was unanimiteit in de focusgroep over de stelling dat kunstenaars uitzonderingen zijn en dat je uitzonderingen moeilijk kunt ‘kweken’ . Je moet ze herkennen op het moment dat ze er zijn en ze kunnen sturen . Uitzonderingen kun je niet produceren . Creativiteit, en in bijzonder artistieke creativiteit, laat zich nu eenmaal niet ‘institutionaliseren’ . De groep hecht vrij veel belang aan dit onderscheid: de kunstwereld en de instituten staan los van elkaar . Ze door elkaar gooien of pogen te vermengen zet geen zoden aan de dijk wat het doctoraat in de kunsten betreft . Instituten zoals het hoger kunstonderwijs en universiteiten worden beschouwd als civiele organisaties die zich richten op het behalen van diploma’s, terwijl in de kunstwereld het honoreren van artistiek talent en kwaliteit volstrekt anders wordt beoordeeld. Met andere woorden: conformeren is geen optie.
3 . Knelpunten omtrent het doctoraat in de kunsten
Deze tekst is een beknopt verslag van een focusgroep over de problematiek van het doctoraat in de kunsten, die plaatsvond op 20 april 2016 te Brussel: aanwezigen waren Frans Boenders, Michel Buylen, Siegfried De Buck, Willem Elias, André Laporte, Lucien Posman en Paul Van Gysegem .
3.1 Het doctoraat in de kunsten – Historische situering
Het verhaal van het doctoraat in de kunsten dateert van midden jaren 1990. Met Bologna (19 juni 1999, over het belang van een structuur die uitwisselbaarheid toelaat voor het hoger onderwijs in Europa) streefde men volledige egaliteit in het hoger onderwijs na, en dus ook tussen hogescholen en universiteiten . Dat geldt ook voor het kunstonderwijs . Spanje, Engeland, Zweden en Finland waren de eersten om een kunstenaar een doctoraat te geven .
De Bologna-akkoorden hebben niet verhinderd dat er nog steeds grote internationale verschillen bestaan op het vlak van de hogere kunstopleidingen . De kunst is in dat opzicht een zeer bijzondere aangelegenheid, als een praktijk die men zonder scholing kan beoefenen . Het autodidacte speelt er een grote rol . Een kunstenaar heeft eigenlijk geen diploma nodig en een diploma is geen garantie op goede kunst . Een kunstenaar hoeft niet per se in ‘het systeem’ te zitten .
In Vlaanderen kan alleen een universiteit een doctoraat uitreiken . Dat privilege zal wel niet gauw afgestaan worden . Voor het kunstonderwijs leveren de hogescholen veel werk in de totstandkoming van doctoraten onder een degelijke begeleiding . We kunnen verwachten dat op termijn hogescholen ook zelf doctoraten zullen afleveren als ze eenmaal zelf voldoende gedoctoreerden in dienst hebben. Dat is een voorspelbare evolutie .
We zien in Vlaanderen twee pistes op vlak van het doctoraat in de kunsten . Sommige kunstenaars ontvangen een doctoraat voor hun oeuvre. Men zou dit het ‘honoris causa-principe kunnen noemen . Anderen leggen een doctoraat voor aan een jury die samengesteld is uit leden van een universiteit en een hogeschool . Theorie en praktijk zouden daardoor in evenwicht moeten zijn . Het is een weten en een kunnen tegelijk, kortom een praxis . Dit speelt in grote mate in op de regels van de academische wereld. Maar toch blijft er precies in dat praktijkgedeelte een groot verschil zitten . Dat maakt de titel ‘doctoraat in de Kunsten’ ook onduidelijk . Het aspect ‘in’ is niet in alle landen aanwezig . Het wordt daarenboven vaak vertaald als ‘PhD’. Misschien was een totaal andere naam beter geweest. Dan was er minder verwarring mogelijk . De vraag rijst immers of er dezelfde civielerechten aan gekoppeld worden? Maatschappelijk en economisch succes laat zich niet direct vertalen naar academisch succes.
Momenteel hanteren de universiteiten een verschillende aanpak om tot het uitreiken van een doctoraat in de kunsten te komen . Het is mogelijk dat het onderwijsbeleid zal aandringen – of zelfs opleggen – dat men tot één Vlaams model komt, al dan niet conform de Europese regels . Het is daarom een nuttige denkoefening te kijken wat het doctoraat in de kunsten juist moet inhouden en wat het statuut is dat eraan wordt toegekend .
3.2 Wat moet een doctoraat in de kunsten inhouden? Voorbeelden
In het Amerikaanse model gaat het om de kunstbeoefening die wordt begeleid met papers . Er moet sprake zijn van zowel een artistieke meerwaarde als van wetenschappelijke fundering .
Dat gebeurt ook aan het conservatorium in Helsinki . Daar wordt voor het doctoraat de muzikale vertolking gestuurd door gefundeerde analyses . Nochtans heeft onderzoek aangetoond dat het analyseren van een stuk de artisticiteit van uitvoering niet noodzakelijk beter maakt . Geleerdheid biedt geen meerwaarde ten opzichte van de intuïtieve uitvoering van het (muziek)stuk . Je kunt een stuk analyseren maar moet de analyse vervolgens ook kunnen vergeten . Er is een belangrijk verschil tussen scheppend kunstenaar zijn en wetenschapper over de kunsten . Wetenschap wil meer en meer weten, kunst wil anders en anders weten . In de kunsten moet er gematerialiseerd worden (‘laden van de materie’, weliswaar door het kennen van bepaalde technieken) .
Binnen Vlaanderen vinden we uiteenlopende voorbeelden . Aan de UGent verloopt het doctoraat in de kunsten parallel aan een ‘klassiek’ doctoraat: men kan enkel een doctoraat behalen op basis van A1-publicaties . Dat is voor kunstenaars een lastige opdracht . Het doctoraat wordt hier dus strikt gekoppeld aan wetenschappelijk onderzoek . Bovendien is er in dat geval geen garantie voor de artistieke kwaliteiten van de doctorandus . Het doctoraat in de kunsten wordt gezien als het schrijven van een tekst waarbij er eigenlijk nauwelijks verschil is met een universitair doctoraat
Aan de Antwerpse Academie bestaat een doctoraat in de kunsten uit een kunstwerk dat wordt begeleid door tekst . Een concreet voorbeeld is een doctoraat op basis van een tentoonstelling, aangevuld door een interview met een journalist . Een kunstwerk is ook het voorwerp van een doctoraat in de kunsten aan de Hogeschool Gent . Doctor in de kunsten Ludwig Vandevelde vertrok van de vraag hoe een hedendaagse Pieta er zou kunnen uitzien, gedocumenteerd vanuit de historische artistieke traditie . Als kunstenaar wil je iets creëren dat nog niet bestaat (je vertrekt vanuit een gemis), en dus moet je ook weten wat er reeds is .
3.3 Wat is het statuut dat toegekend wordt aan het doctoraat in de kunsten?
Het is niet wenselijk dat het doctoraat enkel wordt gebruikt om les te kunnen geven . Het mag evenmin als voorwaarde worden gesteld om in het kunstonderwijs aangesteld te worden . Kunstenaars die professioneel zeer druk bezig zijn hebben doorgaans geen tijd om aan een doctoraat te werken en het tot een goed einde te brengen . Het zou spijtig zijn mochten zij daardoor uitgesloten worden uit het kunstonderwijs . Dat kan niet zonder kunstenaars . Een doctoraat als voorwaarde stellen in vacatures moet ontoelaatbaar blijven .
Wanneer het statuut van het doctoraat in de kunsten opgenomen wordt in de onderwijsstructuur, heeft dit een gelijkstelling met het statuut van het klassieke doctoraat tot gevolg (verloning, vast kader, ambtenaar, . . .) . Dat is een goede zaak, maar los daarvan moeten kunstenaars zonder doctoraat en met een succesrijke carrière een plaats blijven krijgen binnen de opleiding .
Het kunstonderwijs heeft immers een specifieke onderwijscontext, een soort ‘eigen’ wetenschap . Het is een voordeel om geleerdheid te genereren binnen de eigen gemeenschap . Dat is beter dan geleerdheid die extern wordt aangeleverd .Kunstwetenschappen in al hun vormen (geschiedenis, filosofie, psychologie, sociologie...) zijn zeer zinvol binnen een opleiding. Maar er is een tendens dat bijvoorbeeld kunsthistorici kunstcritici worden . Dat mag, maar binnen een onderwijscontext moet een beoordeling ook gebaseerd zijn op kennis van de techniek . Het is in feite nog zoals Aristoteles het reeds formuleerde: ‘weten hoe?’ tegenover ‘weten wat?’ .
Doctors in de kunsten kunnen in de toekomst allicht een belangrijke bestuurstaak vervullen in kunsthogescholen . Het biedt voordelen bestuurd te worden door mensen die vertrouwd zijn met de specifieke eigenheden van dit soort onderwijs. Maar we moeten ook oppassen met het doorvoeren van veranderingen zonder respect voor de mensen die in het ‘oude’ systeem zitten . Snelheid is hier niet altijd een goede zaak gebleken .
Geleerdheid an sich verhoogt de artistieke betekenis niet . Het kunstenaarschap staat boven de onderwijsopdracht . Lesgevers met een degelijk kunstenaarschap en een internationale uitstraling mogen daarover lezingen geven in het buitenland, dat is mooi meegenomen, maar hun artistieke praktijk gaat voor . Het kunstonderwijs is een aangelegenheid van kunnen ‘doen’ . Erover praten is bijzaak . Kunstenaars mogen niet zomaar vrijgesteld worden van hun corebusiness, het creëren of uitvoeren van kunst . In principe kan het behalen van een doctoraat samengaan met kunstenaarschap . In de praktijk is het risico reëel dat het maken van kunstwerken en het uitvoeren van muziekstukken verwaarloosd worden om zich te kunnen concentreren op het doctoraat . Het facet ‘creatie’ mag dus niet lijden onder het op lectuur gebaseerde gedeelte of andere onderzoekstaken .
Het doctoraat kan er misschien toe bijdragen dat ‘middelmatigheid’ uit het hoger kunstonderwijs wordt gebannen . Onder ‘middelmatigheid’ verstaan we hier mensen die noch een goede kunstenaar zijn, noch een goede pedagoog . Het kunstenonderwijs heeft toppedagogen nodig, maar ook creërende en uitvoerende kunstenaars . Er zijn voldoende voorbeelden die aantonen dat beide samengaan.
3.4 Aanbevelingen voor het doctoraat in de kunsten
Aanbeveling 1. Een voortgezette opleiding in de kunsten, met eenzelfde civiel effect als het doctoraat maar met een eigen profiel en benaming, is wenselijk.
Aanbeveling 2. Doelstellingen, inhouden, methodes en resultaten van het hoger kunstonderwijs hebben als doel: de ontwikkeling van artistieke excellentie. Het kopiëren van academische praktijken, zoals het schrijven van een verhandeling, is geen goede optie.
Men constateert dat een doctoraat in de kunsten doorgaans niet wordt uitgereikt zonder dat er iets geschreven wordt. Maar het belangrijkste mag niet de verhandeling zijn . Die staat ten dienste van de artistieke praktijk en is een van de mogelijkheden ter explicitering van de artistieke praktijk .
Aanbeveling 3. Het docentenkorps van het hoger kunstonderwijs bestaat uit uitmuntende kunstenaars.
Dat is ongetwijfeld zo, maar er zijn ook andere deskundigheden nodig: er moeten uitmuntende kunstenaars zijn, aangevuld met pedagogen, technici en academici . Uitmuntende kunstenaars zijn nodig omdat je studenten in contact moet brengen met inspirerende voorbeelden . We weten dat criteria in de kunsten niet absoluut zijn . Dit neemt niet weg dat we toch constateren, wanneer er bijvoorbeeld met ‘peer reviews’ gewerkt wordt, dat de beoordeelaars in de kunsten vaak in dezelfde richting gaan .
Aanbeveling 4. Autonome School of Arts zijn op termijn de beste garantie voor de specificiteit en kwaliteit van het hoger kunstonderwijs. De opwaardering van diploma’s en personeelsstatuten is een legitiem doel, maar niet door zich te conformeren aan universitaire structuren en praktijken.
Belangrijk is dat er een ‘eigen geleerdheid’ ontstaat. De eigenheden en specificiteit van het kunstonderwijs staan centraal . Daar heb je autonomie voor nodig . Het hoger kunstonderwijs moet dan ook op zoek naar constructieve manieren om samen te werken met universiteiten . Het zou goed zijn dat er op basis van gedeelde kennis en interesse naar een systeem wordt toegewerkt waarbij de kunstopleidingen hun autonomie behouden, maar toch ook profiteren van de onderzoekservaringen die de universiteiten sinds eeuwen opgebouwd hebben . Het warm water willen uitvinden en heiliger willen zijn dan de paus: het zouden verkeerde attitudes zijn van de hogescholen . Collegiale samenwerking is aangewezen . De universiteiten kunnen ook iets van het hoger kunstonderwijs leren.
Om goede opleidingen te kunnen aanbieden is het ook belangrijk dat de locaties meer geconcentreerd worden en voor deelspecialismen gaan samenwerken . Alles overal aanbieden is weinig effectief . Dit zou ook een infrastructurele besparing betekenen .
Belangrijk voor het doctoraat in de kunsten is dat het kan beoordeeld worden door een deskundige jury . Ook hier is samenwerking tussen hogescholen onderling en in relatie tot universiteiten belangrijk . Een oplijsting van gespecialiseerde juryleden met deskundigheid en oog en oor voor de kunsten zou opportuun zijn. Misschien kunnen de hogescholen een en ander leren van de beoordelingservaring van de universiteiten, maar ook omgekeerd kunnen de universiteiten iets leren van hoe de kwaliteit van een proces en een product beoordeeld wordt .
3.5 Slotbeschouwing
De boot van het doctoraat in de kunsten is te water gelaten . We willen hem dan ook laten varen, maar we moeten er ook voor zorgen dat hij niet zinkt . Dit is dan ook geen Standpunt voor of tegen de evolutie naar gelijkheid tussen universitair- en kunstonderwijs . Het wil wel wijzen op het gevaar voor vervaging: kunstonderwijs zonder kunstenaars is ondenkbaar. Kunstonderwijs is niet enkel een denktank.
Ook de verschillende manieren waarop universiteiten dit aanpakken en waarop het doctoraat verworven kan worden is een probleem . Het versterkt de discussie rond het statuut dat wordt toegekend aan de titel ’doctoraat in de kunsten’.
4 . Conclusie: welke toekomst voor de doctoraten in de kunsten?
Een standpunt innemen op afstand, vanuit de KVAB, betekent dat je vertrekt van de eigen ervaring en herinnering, al dan niet aangevuld met anekdotes uit de wandelgangen . Overdreven wetenschappelijk is dat niet, als we ons enige zelfkritiek mogen permitteren. Maar standpunten innemen vooronderstelt geen grondig onderzoek vooraf . Er wordt verwacht dat de ondervraagden en de tekstproducenten voldoende kennis van de zaak hebben om er een interessante visie op na te houden . Om deze mening wat te relativeren staan we stil bij de vraag welke toekomst er dit nieuwe verschijnsel in het onderwijslandschap wacht . Tien jaar geleden werd in de confrontatie met de toenmalige moeilijkheden gemompeld dat er tien jaar over moesten gaan tot alles in goede banen zou zijn . Die voorspelling is uitgekomen . Of alle banen ‘goed’ zijn is nog niet zeker, maar er is een weg afgelegd, nadat er hard aan werd getimmerd .
Bemoedigend
De doctoraten in de kunsten ‘bestaan’ en er is allicht geen weg terug . Na de experimenten, waarvan sommige pioniersverhalen als anekdotiek zullen blijven leven, mogen we stellen dat elke hogeschool (School of Arts) haar eigen volwassen programma heeft ontwikkeld om het proces te begeleiden en het resultaat vorm te geven . Tussendoor was er nog het initiatief ‘SeminArt’ voor de beeldende kunst, dat met regelmaat de begeleiders van de doctoraten in de kunst uit verschillende hogescholen samenbracht voor overleg . KASK Gent deed niet mee en het HISK (Hoger Instituut voor Schone Kunsten Vlaanderen) trad op als gastheer . Dit is ondertussen overbodig geworden omdat elke School of Arts haar eigen weg is gegaan . Er zou overigens moeten nagetrokken worden wat de toekomstige rol voor het HISK bij de doctoraten in de beeldende kunsten zou kunnen zijn . De kandidaat-laureaten die er in hun ateliers werken en er het kruim van de kunstwereld ontvangen om in discussie te treden over hun werk, zijn zeer productie gericht . Ze zijn bij manier van spreken nog ‘zoekenden’ . Toch zou de aanwezige know how als begeleiding ook nuttig kunnen zijn voor doctorandi in de kunsten . Ze zouden ook gebruik kunnen maken van werkplaatsen om het praktische gedeelte te ondersteunen. Misschien kan het HISK ook een rol spelen in het overleg en deervaringsuitwisselingen omtrent de verschillende wegen om tot hetzelfde diploma te komen, die door de Schools of Arts en hun gelieerde universiteiten aangeboden worden . De Vlaamse overheid dringt er alvast op aan . Dat geldt ook voor Orfeus, de muzikale evenknie van het HISK . Dit instituut heeft zeer snel bijgedragen aan de ontplooiing van de doctoraten in de kunsten voor de muziek in samenwerking met de Universiteit Leiden. Maar allicht blijft het in beweging de noden van de toekomst volgen . Belangrijk in dit verhaal is uiteindelijk ook de grote interesse vanwege doctorandi en de sterke wedijver om een doctoraatsbeurs te krijgen.
Bij onze poging om op de hoogte te raken van de onderwijskundige problematiek hadden we gehoopt een beroep te kunnen doen op interne verslagen (van opleidingsraden enz .), maar die waren er niet of ze werden niet vrijgegeven . Om een beeld te krijgen van de actualiteit, die suggesties voor de toekomst in zich draagt, gingen we grasduinen in de website-informatie over het doctoraat in de kunsten van de verschillende hogescholen . Dat was zeer bemoedigend .
De doctorandi worden niet aan hun lot overgelaten. Er zijn specifieke doc- toraatsopleidingen met een creditsysteem . Er worden voortgangsrapporten ingediend en geëvalueerd . Er worden ook met regelmaat gezamenlijke seminaries georganiseerd . De doctorandi worden zelf betrokken bij het orga- niseren van masterclasses over hun onderzoek . Er wordt geïnvesteerd in begeleidingsverantwoordelijken die zelf houder zijn van een doctoraatstitel . Doctorandi worden individueel bijgestaan door doctoraatscommissies .
De invulling van de specificiteit
De reflectie over de specificiteit van het onderzoek ‘in’ de kunst wordt voortgezet. In Antwerpen wordt het als volgt ingevuld: ‘Het onderzoek “in” de kunsten is fundamenteel verschillend van het onderzoek “over” de kunsten . Wetenschappelijk onderzoek in de kunsten definiëren we als kennisverleggend artistiek onderzoek, dat getoetst kan worden in een dialoog met peers . De essentie van het onderzoek is artistiek . Dat impliceert dat de (anders)talige verdediging en communicatie ervan (bv . een begeleidende scriptie bij een podiumact) nooit doorslaggevend kan en mag zijn bij de uiteindelijke evaluatie van artistiek onderzoek . De resultaten van het artistieke onderzoek moeten wel dialogeerbaar zijn .’ Confrator Piet Swerts, die zelf het diploma behaalde, wist ons mee te delen dat LUCA veel verwacht van de doctoraten in de kunsten voor de verdere internationalisering, maar ook voor de maatschappelijke relevantie van het kunstenaarschap: ‘Het zich eigen maken van onderzoeksmatige competenties op een bewuste, gestructureerde en geïnformeerde wijze geeft de hedendaagse kunstenaar alleen maar een meer relevante positie binnen onze snel evoluerende maatschappij . Het wapent hem of haar sterker om zich geprofileerd te bewegen en te handhaven binnen het domein der kunsten . Het doet veel bewuster nadenken over essentiële vragen als creatief kunstenaar en het geeft beter richting in zijn artistieke ontwikkeling .’
Op sommige plaatsen, zoals in KASK Gent, vereist men volwaardige A1-publicaties . Deze School of Arts ziet het ook vrij groots . Het onderzoek wordt er geconcentreerd rond drie pijlers . In ‘Creatie en proces’ wordt met technieken geëxperimenteerd of worden ze gedocumenteerd en is er ook reflectie over het creatieproces zelf. Dit is meer dan onderzoek en zou in ‘baanbrekende creaties’ moeten resulteren . De tweede pijler is de ‘analyse van de historische en hedendaagse kunst-, vormgevings- en uitvoeringspraktijk’, waarin nagegaan wordt wat de geschiedenis voor het hedendaagse kan betekenen . Tot slot is er de ‘maatschappijkritische benadering van kunst en vormgeving’ . Dit betreft vooral de studie van de culturele contexten die niet los te maken zijn van de productie . Het is duidelijk dat deze benadering dicht staat bij wat men het ‘klassieke’ doctoraat noemt . Ze formuleren het als volgt: ‘Onze voorkeur gaat uit naar de term “onderzoek in de kunsten” boven “artistiek onderzoek”, aangezien de term “artistiek onderzoek” te veel een oppositie en dualiteit suggereert t .a .v . wetenschappelijk onderzoek . Het onderzoek in de kunsten heeft enerzijds zijn eigen methodieken en finaliteiten, maar anderzijds is het zo dat wetenschappelijk onderzoekmethodes daarin een essentiële rol kunnen spelen .’
Daartegenover staat het ‘Brusselmodel’, dat vertrekt van de opvatting dat een doctoraat in de kunsten de creatie van een specifiek kunstwerk is met een minimum aan discursief commentaar. Maar daar komt men langzaamaan van terug.
Het is duidelijk dat de doctoraten in de kunsten léven en een belangrijk facet van de vernieuwing van het hoger kunstonderwijs vormen . Dat elke School of Arts daarbij haar eigen criteria en werkwijzen heeft, lijkt ons een zwak punt dat verholpen kan worden, maar vermoedelijk pas binnen tien jaar . Ook mag deze evolutie niet beletten dat kunstenaars die op een succesrijke, publiekelijke en het liefst internationale loopbaan kunnen bogen, ook een belangrijke rol blijven spelen in het kunstonderwijs . Dat is ons standpunt in een notendop.
Bibliografie
Decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, geraadpleegd via http://data-onderwijs .vlaanderen .be/edulex/document . aspx?docid=12458
Joint declaration on harmonisation of the architecture of European higher education systems, geraadpleegd via http://www .ond .vlaanderen .be/hogeronderwijs/ bologna/documents/MDC/BOLOGNA_DECLARATION1.pdf
Verschaffel, B . (2006), De toekomst van het hoger kunstonderwijs in Vlaanderen: een ‘doctoraat’ in de kunsten? In De Witte Raaf, Editie 122 juli-augustus 2006 .
http://schoolofartsgent .be/nl/onderwijs/opleidingen/doctoraat-in-de-kunsten http://www .luca-arts .be/doctoraat-de-kunsten https://www .sintlucasantwerpen .be/opleidingen/doctoraat-in-de-kunsten https://www .sintlucasantwerpen .be/onderzoek/doctoraat-in-de-kunsten-1 https://www .ap .be/koninklijke-academie/doctoraatsprojecten/1931 https://www .uantwerpen .be/nl/onderzoeksgroep/aria/doctoreren/ https://www .uhasselt .be/Documents/TechTransfer/doc/doctoreren-2014-ned .pdf http://www .docartes .be/nl/welkom
http://www .kunstenplatformbrussel .be/nl/ http://www.kcb.be/kcb/pagina/onderzoek/doctoreren_in_de_kunsten
https://www .ap .be/koninklijk-conservatorium/onderzoek-aan-het-koninklijk- conservatorium-antwerpen/523
https://www .ritcs .be/nl/nieuws/oproep-aan-kandidaten-voor-een-doctoraat-de- kunsten
Dankwoord
Met dank aan mevrouw Isabel Devriendt (HISK) en Luka Vandeghinste (stagiair VUB/HISK) .
Het tweede en derde hoofdstuk kwamen tot stand dankzij twee focusgroepen . We wensen de aanwezigen dan ook te danken . Op 23 maart 2015: Ronny Delrue, Lucien Posman, Piet Swerts en Bart Verschaffel, met dank aan Tom De Mette voor de notulen. Op 20 april 2016: Frans Boenders, Michel Buylen, Siegfried De Buck, Willem Elias, André Laporte, Lucien Posman en Paul Van Gysegem, met dank aan Nathalie Boelens voor de notulen .
Wie meer informatie wil over het doctoraat in de kunsten in Vlaanderen kan bij de volgende personen te rade: Bart Geerts (LUCA Arts), Katrien Vuylsteke Vanfleteren (HOGent), Els Debruyn (KASK Antwerpen), Ruth Loos (Sint-Lucas Antwerpen), David Huycke (UHasselt), Kim Gorus (LUCA Arts), Bert Willems (UHasselt) . Diegenen onder hen die ons informatie verschaften wensen we bij deze te danken .
Executive Summary
This position paper on the PhD in the Arts was brought by Willem Elias . Since halfway the nineties, he has been keeping track of how higher art education is evolving and has, consequently, been trying to find ways of qualifying its teaching staff, which mainly consists of artists . Willem Elias did this either as chair or as member of numerous teaching committees and as part of his research into the education of arts, since the latter also raises the question of how to shape an artist . Approximately ten years ago, the ‘PhD in the Arts’ came into being, something of obvious interest to the Class of Arts of the Royal Flemish Academy of Belgium for Science and the Arts . Part of the Class’s current members are rather sceptic and wonder if scientific research is not too dangerous a distraction from the core business, which is to create art . Other members, however, have themselves obtained this specific degree. Those in favour and those opposed thus make one group . Of course theorists, art historians and art philosophers also have an opinion on the matter . In the aftermath of an essay by Willem Elias, two separate discussion groups tackled the questions his essay had raised . The essay focusses on what ‘academisation’ could mean for higher art education and on the possible role, in this matter, of the Doctorate in the Arts . This is basically quite similar to what it meant to Da Vinci, but broader and of course adapted to present times. Da Vinci was said to be the first not to just teach his pupils on how to ‘do’ things, but also on adding a theoretic dimension . Ever since the university colleges were ‘created’ (Flemish decree, 1994), the degrees they issued held an equal civil effect as those issued by universities . This implies another type of education and a different way of training their lecturers, who now have to adopt a research attitude . Voices were heard in favour of something similar, something equivalent to the universities PhDs, so the PhD in the Arts came into being . A doctorate ‘in’ the arts as opposed to one ‘about’ the arts, the ‘in’ implying the major importance of the PhD student’s artistic practice . It also implies that, when there is a written part to the doctorate, the workload it involves should be less than that of the classic doctorate, in order not to make a PhD in the Arts much more demanding . There is, however, no consensus yet on the exact balance between ‘word and deed’ . In some university colleges, the text is of minor importance and the oeuvre specifically created for the doctorate is the heart of the matter. In others, the ‘masterpiece’ should come with a number of scientific articles related to it . The essay concludes by stating that no matter the ultimate form of the PhD in the Arts, it is a positive thing for some artists to be able to insert their artistic practices into a broader theoretical framework, especially for those who want to proceed in teaching their mastery . But it may also be viewed as part of the growing integration of the artist in society, with the artist no longer roaming on the edge of it, a position to which he was confined in the nineteenth century.
Though the discussion groups do not underestimate the importance of this type of degree, they warn of its potential risks . They thus stated that this degree could
4
under no circumstances become a requirement for teaching higher art education, as successful artists must continue to play their part in this type of education . Furthermore, the doctorate should not be made to comply with university standards . It has to maintain its authenticity, with the artistic practice playing the lead role . The discussion groups also recommend to try, eventually, to achieve a more uniform format so that, unlike now, all Flemish Schools of Arts apply the same criteria to obtain a PhD in the Arts, a format preferably also complying, of course, with international standards.
Reactie plaatsen
Reacties